Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

ASSURBANIPAL

betekenis & definitie

eigenlijk Asjsjoer-bânapli („de god Assur is de schepper van een erfgenaam”), koning van Assyrië, 668-626 v. Chr., was een der jongere zoons (de derde zoon?) van koning Esarhaddon, onder wiens regering Assyrië door de verovering van Egypte het toppunt van zijn macht en uitbreiding bereikt had.

De naam van zijn moeder is niet bekend. Oorspronkelijk was hij, naar het schijnt, voor priester bestemd en werd hij in alle kunsten en wetenschappen van zijn tijd opgevoed; vandaar de grote voorliefde voor de letteren en voor de wetenschap, die de veelzijdig begaafde ook nog als koning betoonde. De (ziekelijke) kroonprins was jong overleden; koning Esarhaddon, zelf oud en ziek, stierf in Nov. 669 op de veldtocht tegen het opstandige Egypte. Reeds in Mei 672 had hij (wellicht onder de invloed van zijn moeder Nakî’a, wier lieveling de jonge Assurbanipal was) de troonopvolging in de geest van de nationalistisch-Assyrische (Anti-Babylonische) partij geregeld. Hij had de groten van zijn rijk bijeengeroepen en den jongen Assurbanipal tot mederegent en straks tot zijn opvolger als koning van Assyrië doen verklaren. De oudere zoon Sjamasj-sjoem-oekîn, die feitelijk het recht op de troon had, werd slechts koning van Babylonië. Deze regeling werd, al was Assurbanipal de geniaalste van de twee, reeds tijdens het leven van Esarhaddon de aanleiding tot conflict.Voorlopig won de jonge prins, gesteund door zijn invloedrijke grootmoeder, aller harten. Hij erkende zijn ouderen broer als koning van „Sumer en Akkad” met de residentie in Babylon, en hij verleende ook aan zijn andere broeders hoge priesterlijke waardigheden, waardoor zij, sedert Esarhaddon aan de tempels zoveel macht had ingeruimd, zich als kleine koningen konden gevoelen. Evenwel hield hij de oppermacht in handen. Met jeugdig optimisme was hij ervan overtuigd, dat met zijn regering het Messiaanse tijdperk zou beginnen en het herwonnen paradijs zou terugkeren. In zijn opschriften en in brieven uit de hofkring tot hem gericht wordt hij geprezen als de heerser van het vredesrijk. Niet al deze verwachtingen heeft de jonge koning vervuld. Evenwel heeft men zijn tijd terecht kunnen noemen een gouden eeuw en hem kunnen vergelijken met den jongen Augustus, van wiens troonsbeklimming immers eveneens de heilstaat verwacht werd.

In de Griekse legende is de koning Assurbanipal onder de naam Sardanapalus als verwijfd lafaard blijven leven. Uit de feitelijke historie, zoals wij die hebben leren kennen uit de spijkerschriftinscripties, krijgen wij een ander beeld. De koning was niet slechts beschermer van wetenschap en kunst, maar tevens geniaal veldheer en ook een groot jager, die zich met voorliefde op zijn leeuwenjachten beroemt. Slechts gedurende zijn eerste regeringsjaren kon hij de leiding van zijn troepen overlaten aan den beproefden veldheer van zijn vader Sja-Naboe-Sjoe. Onder diens leiding was het Assyrische militarisme aanvankelijk nog onoverwinnelijk. De Egyptische opstand wordt in 667 onderdrukt en de oude Tirhaka (die van Aethiopië uit reeds meer dan eens Egypte bezet en het verzet tegen Assyrië gesteund had) moet vluchten.

Nu echter volgt een poging tot opstand (in 666) onder de door de Assyriërs aangestelde vorsten zelf. De leider van deze opstand — Necho, de stadhouder van Memphis en Saïs — wordt door Sja-Naboe-Sjoe als gevangene naar Nineve gezonden. En nu bewijst Assurbanipal, hoe hij de harten der mensen weet te winnen. Hij begenadigt Necho, zendt hem als vazal en getrouw volgeling naar Egypte terug en maakt ook diens zoon, den lateren Pharao Psammetichus, tot stadhouder van Athribis. Zo heeft hij in Egypte enige jaren rust; ook de rijke Phoenicische steden, zoals Tyrus en Arwad, weet hij voor Assyrië te winnen, en de koningen van het „Westland” (Syrië en Palestina) en van het eiland Cyprus zenden hem geschenken. Uitdrukkelijk vermeld wordt in dit verband de naam Manasse, de koning van Juda.

In 664 stierf Tirhaka. Zijn neef en opvolger Tanoet-Amoen (of Tandamani, zoals hij in de Assyrische opschriften heet) poogt onmiddellijk Egypte weer in zijn macht te krijgen. Het gevolg is de verovering en verwoesting van de Egyptische hoofdstad Thebe door de Assyriërs onder Sja-Naboe-Sjoe. Necho was de Assyrische partij trouw gebleven en sneuvelde in de strijd (663). Zijn zoon Psammetichus werd nu de machtigste onder de vorsten in de Delta; hij bleef trouw tot 656 en maakte zich daarna — vooral met hulp van Jonische en Karische soldeniers — zelfstandig (26ste Egyptische dynastie: Saïeten). Het baatte weinig, dat Assurbanipal hem nooit als zelfstandig koning heeft willen erkennen. In werkelijkheid bleef de verovering van het Nijlland slechts een korte episode in de Assyrische geschiedenis.

Het grootste gevaar dreigde uit het N., van de zijde der Kimmeriërs en der Skythen, die slechts met moeite en door handige diplomatie buiten de grenzen van het rijk werden gehouden. In de strijd tegen deze barbaren (onder hun vorst Toegdame of Lygdamis) sneuvelde (in 652) ook de — uit de Griekse legende welbekende — koning Gyges van Lydië,nadat hij telkens opnieuw (zoals uit de opschriften van Assurbanipal blijkt) toenadering tot Assyrië gezocht had en daarna weer afvallig geworden was.

Het kritieke jaar in het leven van Assurbanipal was het jaar 648 v. Chr. Toen werd door de verovering en verwoesting van Babylon een eind gemaakt aan de tragedie van de broederoorlog, waardoor de kracht zowel van Babylonië als van Assyrië uitgeput was geraakt. De toestand was onhoudbaar geworden. Door alle vijanden van Assyrië: Egypte en Lydië en de Chaldeën langs de kust en vooral door Elam werd Sjamasj-sjoemoekîn, die zich als de legitieme koning gevoelde, gesteund in zijn streven naar zelfstandigheid. In 652 begon de oorlog in het openbaar.

Assurbanipal bewijst weer zijn persoonlijke moed en zijn strategisch talent: hij overwint de Elamieten, verovert de grote Noordbabylonische stad Sippar en maakt het „Zeeland” (d.i. de kuststreek in het N.W. van de Perzische Golf) onder het stadhouderschap van zijn gunsteling Bêl-ibni tot Assyrische provincie. Daarna wordt Babylon belegerd en na tweejarig beleg en hongersnood veroverd. Sjamasjsjoem-oekîn zoekt de dood in de vlammen van zijn paleis. Men zou het de wraak der historie kunnen noemen, dat deze vuurdood door de lateren aan zijn overwinnaar Assurbanipal („Sardanapalus”) zelf werd toegeschreven.

Met wrok werd deze overwinning aanvaard door de Z.O. concurrent van Assyrië, het eertijds machtige land Elam. Uitvoerig worden de wisselvallige oorlogen met dit land in de opschriften van Assurbanipal beschreven en ook hier bleef hij overwinnaar. In 640 vielen de Assyriërs Elam binnen en verwoestten de prachtige hoofdstad Susa en vele andere steden. Maar juist door deze verwoesting werd de weg geopend aan de Meden en aan de barbaren, die (samen met de Chaldeën) Assyrië zouden overweldigen. Deze catastrofe heeft de grote koning niet meer beleefd. In 637 vierde hij een triomftocht, waarbij drie koningen der Elamieten zijn zegewagen trokken.

Daarna heeft hij waarschijnlijk nog elf jaar geregeerd, en wel over Babylonië onder de naam Kandalânu. Het zijn jaren geweest van uiterlijke rust — kalmte vóór de storm — waarin hij zijn paleis versierde met de schitterende reliëfs, die de trots zijn van het Brits Museum, en waarin hij de grote bibliotheek van kleitabletten bijeenbracht, die door H. Rassam en G. Smith bij de opgraving van Nineve teruggevonden werd, en die nog heden de grondslag vormt van de Assyriologische wetenschap.

PROF. DR F. M. TH. BÖHL

Lit.: De bronnen zijn buitengewoon talrijk. De opschriften van den koning zelf verzamelde (in 3 dln, met uitvoerige inleiding en glossaar) M. Streek, Assurbanipal (Vorderasiatische Bibliothek, dl VII, Leipzig 1916), aangevuld door Th. Bauer, Das Inschriftenwerk A.’s (1933) en A. C. Piepcorn, Hist.

Prism Inscr. of A. (Chicago 1933). De zeer talrijke brieven, die in de „bibliotheek” teruggevonden zijn en die een volledig archief vormen van het tijdvak der Sargonieden, zijn door wijlen R. F. Harper in 14 dln verzameld (Assyrian and Babylonian Letters, belonging to the K.-Collection of the British Museum, Chicago 1892-1914) en daarna ook in het Engels vertaald en verklaard door Leroy Waterman, Royal Correspondence of the Assyrian Empire (4 dln, Michigan 1930 vv.). De astrologische teksten zijn gepubliceerd door R. C.

Thompson, Reports of the magicians and astrologers (1900); J. A. Knudtzon, Gebete an den Sonnengott (1893) ; E. G. Klauber, Politisch-religiöse Texte (1913). De catalogus van de meer dan 12 000 kleitabletten uit de bibliotheek van Assurbanipal (de zgn.

K.-collectie, gevonden in Koejoendjik, d.i. Nineve) danken wij aan wijlen C. Bezold (5 dln, 1889 vv., met een supplement door L. W. King). Over de reliëfs: C.

J. Gadd, The Stones of Assyria (London 1936). Over de regering en het tijdvak van A. in het algemeen: F. Delitzsch, Assurbanipal und die assyrische Kultur seiner Zeit (in: Der Alte Orient XI/1, 1909); A. T. Olmstead, History of Assyria (1926); B. Meissner, Könige Babyloniens und Assyriens (Leipzig 1926) blz. 230-235.

< >