Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Troonopvolging

betekenis & definitie

is in NEDERLAND geregeld in het Tweede Hoofdstuk der Grondwet. Volgens art. i o is en blijft de Kroon opgedragen aan Willem Frederik, prins van Oranje Nassau (d.i. koning Willem I), om door hem en zijn wettige nakomelingen te worden bezeten erfelijk, overeenkomstig de bepalingen der daaropvolgende artikelen.

In de eerste plaats komen in aanmerking de mannelijke afstammelingen in de mannelijke lijn van koning Willem I; zolang dezen er zijn, kan geen vrouw in de regering komen. De Kroon vererft onder hen bij recht van eerstgeboorte, met dien verstande, dat, bij vooroverlijden van een rechthebbende, diens zoons of verder mannelijke, uit mannen gekomen nakomelingen in zijn plaats treden en de Kroon nooit in een jongere lijn of een jongere tak overgaat, zolang er in de oudere lijn of de oudere tak zodanige nakomeling wordt gevonden. Is de mannelijke lijn van Willem I uitgestorven, dan vererft de Kroon op de oudste in leven zijnde dochter van de laatstoverleden Koning.Hier geldt niet de representatie. Wanneer dus de oudste dochter is overleden met nalating van een zoon, dan volgt niet deze zoon op, maar des Konings tweede dochter. Bij ontstentenis van dochters van de laatstoverleden Koning komen achtereenvolgens aan de beurt, zonder representatie:

1. des Konings kleindochters uit zijn overleden zoons;
2. des Konings kleinzoons uit zijn overleden dochters;
3. des Konings kleindochters uit zijn overleden dochters.

Van dezen gaan kinderen van de oudste zoon of dochter vóór die van jongere, en een ouder kind vóór een jonger. Ontbreken al dezen, dan gaat de Kroon over op de man of de vrouw, die de laatstoverleden Koning in de lijn der afstamming van koningin Wilhelmina het naast, doch niet verder dan in de derde graad van bloedverwantschap bestaat. Bij gelijke graad van bloedverwantschap hebben mannen boven vrouwen en heeft daarna de eerstgeborene de voorrang. Wanneer er vooruitzicht bestaat, dat geen bevoegde opvolger naar de Grondwet aanwezig zal zijn, kan deze worden benoemd bij een wet, waartoe het initiatief alleen van de Koning kan uitgaan. Indien bij overlijden van de Koning geen bevoegde opvolger naar de Grondwet bestaat, wordt deze benoemd door de Staten-Generaal in verenigde vergadering en in dubbelen getale. Van de erfopvolging zijn uitgesloten zowel voor zichzelf als voor hun nakomelingen alle kinderen, geboren uit een huwelijk, aangegaan door een Koning of een Koningin, buiten gemeen overleg met de Staten-Generaal, of door een prins of prinses van het regerend Stamhuis, buiten de bij de wet verleende toestemming.

Art. 60 van de BELGISCHE Grondwet bepaalt, dat de grondwettelijke macht van de Koning bij erfopvolging overgaat op de natuurlijke en wettige nakomelingschap, in rechte linie, van Z.M. Leopold I, van man op man, volgens recht van eerstgeboorte en met altijddurende uitsluiting van de vrouwen en haar nakomelingen. Van zijn recht op de Kroon wordt vervallen verklaard de prins die gehuwd is zonder de toestemming van de Koning of van hen die, bij ’s Konings ontstentenis, zijn macht uitoefenen in de bij de Grondwet voorziene gevallen. Deze vervallenverklaring kan echter opgeheven worden door de Koning of door hen, die, bij ’s Konings ontstentenis, zijn macht uitoefenen, zulks met toestemming van beide Kamers. Uit het artikel blijkt, dat van rechtswege en zonder enige tussenkomst van de wetgevende Kamers de nakomelingen van Leopold I tot de troon worden toegelaten zo zij zijn rechtstreekse, natuurlijke, wettige en mannelijke nakomelingen zijn. De verwanten in zijlinie (de broeders, ooms en neven van Leopold I) en de verwanten bij aanneming zijn dus uitgesloten. In België geldt ook het zgn. Salische stelsel dat de vrouwen volkomen van de troonopvolging uitsluit.

Over de vraag, of de kinderen die uit het tweede huwelijk van Z.M. Leopold III zijn geboren eventueel troongerechtigd zijn, werden op i en 3 Febr. 1950 in de Kamer van Volksvertegenwoordigers twee stellingen verdedigd. Volgens de ene stelling is het huwelijk van de Koning aan generlei vorm onderworpen en ook niet aan de regelen van de ministeriële verantwoordelijkheid. Ook wanneer een minister de huwelijksakte heeft gedekt, zijn de kinderen, uit het huwelijk van de Koning geboren, troongerechtigd, zo zij de bij art. 60 gestelde voorwaarden vervullen. Volgens de andere stelling is de huwelijksakte van de Koning een akte die door de ministeriële verantwoordelijkheid moet gedekt worden omdat dit huwelijk grote politieke gevolgen kan hebben, vermits de uit het huwelijk geboren kinderen troongerechtigd kunnen zijn. Zo is het, dat bij het huwelijk van Leopold I (het enig geldend precedent in de geschiedenis van België) een minister, graaf Louis de Mérode, de huwelijksakte als getuige van de vorst ondertekende. Op deze grond zou kunnen worden aangenomen dat het tweede huwelijk van Z.M. Koning Leopold III geen publiekrechtelijke gevolgen heeft kunnen hebben, dat de tweede echtgenote van de vorst geen Koningin is geworden en dat de uit het tweede huwelijk geboren kinderen niet troongerechtigd zijn.

PROF. A. MAST.

< >