(in Latijnse teksten Arturus, Frans: Artus), aanvoerder der Britten in hun strijd tegen de Angelen en Saksen in het begin van de 6de eeuw en middelpunt van de zgn. Britse romans. De historische gegevens zijn schaars (Gildas, ofschoon denkelijk een jongere tijdgenoot, gewaagt nergens van Arthur), maar dit dwingt ons niet in den romanheld een mytholoische figuur (oude Keltische god of „culture-hero”) te vermoeden. In een der oude gedeelten (8ste eeuw) van de Historia Britonum (veelal naar een lateren redactor Nennius genoemd) treedt Arthur op als een dux bellorum, die met de Britse vorsten optrekt tegen de heidense Saksen en hen in twaalf veldslagen, o.a. in het Caledonische Woud, op de Mons Agned (Edinburgh) en de Mons Badonis, verslaat; de Annales Cambriae (iode eeuw) plaatsten de laatste slag in 516 en zijn dood, tegelijk met het sneuvelen van Medraud, in de slag van Camlann in 537.
In dezen historischen Arthur mag men een telg zien uit een geromaniseerd Brits geslacht (de naam wordt met Lat. Artorius in verband gebracht), die met succes de taak van de Romeinse comes Britanniae voortzette, vnl. in het gebied rondom Edinburgh, Dumbarton en Carlisle (de zgn. noordelijke Brittenstaat).Reeds vroeg heeft de inheemse sage zich van Arthur meester gemaakt. De Historia Britonum bevat hiervan eveneens het oudste getuigenis; verder kan men de legendevorming vervolgen:
1. in de Britse hagiografie der 11 de en 12de eeuw (Vitae van Cadoc, Patern, Carantoc en Gildas),
2. in de Kymrische teksten.
De sagenschat van Arthur’s eigenlijk gebied, het noordelijke Brittannië, is wel is waar niet in oorspronkelijke vorm bewaard, maar heeft vele sporen nagelaten in de oudere poëzie en het romantische proza van Wales. (Voornaamste bronnen: De vrijage van Kulhwch en Olwen; Triaaen; De droom van Rhonabwy (z Kymrische letterkunde)). Daarnaast ontwikkelde de Arthursage zich in Cornwall, Devon en Somerset; volgens sommige geleerden ook in Bretagne (minder waarschijnlijk); Cornische en authentieke Bretonse Arthur-teksten zijn echter niet bekend. In de Vitae is de figuur van den oorspronkelijken, weinig belangrijken dux bellorum en miles nog het best bewaard (Arthur is daar een locale tyrannus, die soms met de heiligen in conflict komt en dan beschaamd wordt), doch in de Vita Gildae is hij toch reeds koning van geheel Brittannië; in de jongste Welse romans heet hij zelfs amherawdr (uit imperator). Zijn voornaamste residentie is te Kelli Wic in Cornwall, waar hij omringd wordt door een merkwaardige hof- en jachtstoet. Achtereenvolgens heeft hij drie vrouwen, allen Gwenhwyvar genaamd (Lat. Gwenhuuara, Gwennuera enz., Fr.
Guenievre, Eng. Guenever, Ned. Ginevra, Jenover); verder o.a. een zoon Anir o fAmhar, die hij met eigen hand verslaat, en twee neven, Gwalchmei (Lat. Walwanus, Fr. Gauvain, Eng. Gawaine, Ned.
Walewein) en Medrawd (Modred, Mordred). Zijn voornaamste helden zijn Kei (Lat. Kaius, Fr. Keu, Eng. Kay, Ned. Keye) en Bedwyr (Lat.
Beduerus, Fr. Beduier, Eng. Bedivere); dan worden opgenomen oude Keltische goden; de Ierse sagenkoning Conchobar (hier: Knychwr) uit de 1ste eeuw; de Noordbritse vorsten uit de 6de eeuw Peredur (Fr. Perceval, Du. Parzival) en Owein (Lat. Iwenus, Fr.
Yvain (z Iwein)); de Cornische koningen March (Mare), 6de eeuw, met zijn beroemden neef Drystan (Tristan), en Gereint (Fr. Erec), 8ste eeuw; een Bretonse vorst uit de 11de eeuw, en andere zeer zonderlinge gezellen. Geheel op dezelfde wijze is in de Ierse sage Artúir, zoon van den koning van Brittannië opgenomen in de jachtstoet van Finn (3de eeuw). In de Kymrische sage is de defensieve strijd van den historischen Arthur tegen de Saksen geheel op de achtergrond geraakt, hoewel toespelingen op zijn daden in Noord-Brittannië niet ontbreken. Daarentegen is hier Arthur reeds op weg een wereldveroveraar te worden. Er is sprake van overzeese expedities voor het verkrijgen van een wonderbaarlijke ketel, die in Ierland of ook wel in de onderwereld gevonden wordt (dit is een primitieve Keltische vorm van de Graal-questen, die dus reeds vroeg verbonden zijn met de Arthursage); bovendien van krijgstochten naar Griekenland, Indië en Afrika.
Voor alles is Arthur echter een bevrijder van gevangenen en een verdelger van monsters. Met zijn jachtstoet bestrijdt hij reuzen en heksen, de kat van Paluc (Fr. Chapalu), de slang van Ager Carrum, de weerwolf Rymhi en de zwijnen Henwen, Ysgithrwyn en Trwyt(h); de jacht op het laatste ondier wordt reeds in de Historia Britonum vermeld en was in de 9de eeuw in Ierland bekend. Het gedrag van Gwenhwyvar leidde tot andere avonturen. Haar schaking door Melwas (Fr. Maheloas, ook Meleagant) had geen tragische gevolgen, maar haar verhouding tot Medrawd was de oorzaak van het bloedbad van Camlan, waar slechts drie strijders ontkwamen.
Arthur’s lot gold als twijfelachtig; zijn graf wordt in de oude poëzie genoemd een (onvindbaar?) „wonder der wereld”, maar in de 12de eeuw spotte men met de verwachting der Britten, dat hij zou weerkeren. Volgens een ongetwijfeld Keltische overlevering bij Galfridus van Monmouth had de heelkundige fee Morgen (Fr. Morgain) hem doen voeren naar de Insula Pomorum of Avallonis (Kymr. Avallach, Fr. Avalon), welke later is geïdentificeerd met Glastonbury, waar in 1190 of 1191 de abt een zgn. graf van Arthur en zijn koningin liet blootleggen.
De wijze, waarop de matière de Bretagne reeds vroeg in de 12de eeuw bekend werd in Frankrijk en vermoedelijk ook in Noord-Italië, is een strijdpunt: men heeft de verbreiding willen toeschrijven hetzij aan Bretonse conteurs en huurlingen, hetzij aan Welse sagenvertellers (een Welshman Bleddri, Lat. Bledhericus, Fr. Breri of Bleheris is uit verschillende teksten als groot kenner van deze verhalen bekend) en tevens gewezen op de belangstelling voor deze stof aan de hoven van Poitiers, Londen en Troyes, terwijl Joseph Loth de grote betekenis van landen met een gemengde bevolking, zoals Zuid-Wales en in het bijzonder Cornwall, in het licht heeft gesteld.
Uit dit zeer vrij bewerkte en met tal van vreemde elementen vermengde materiaal stelde Galfridus van Monmouth in 1136 zijn grote Historia regum Britanniae samen, waarin de regering van Arthur het hoogtepunt vormt. Arthur is hier een zoon van koning Uther Pendragon bij I(n)gerna, vrouw van Gorlois van Cornwall, en een groot veldheer en wereldheerser, die in de Urbs Legionum (Caerleon) schitterende hoffeesten geeft. Als de Romeinse keizer Leo echter schatting eist, trekt hij opnieuw te velde en behaalt in Gallië een bloedige overwinning; bij de opmars naar Rome wordt hij echter door het verraad van den regent Modredus teruggeroepen en in de slag bij de Camblann vindt Arthur’s heerlijkheid een tragisch einde.
De Historia regum Britanniae en meer nog de Franse vertaling door Wace (1155) hebben ontegenzeglijk op de verdere ontwikkeling van de Britse roman grote invloed geoefend. Sterk bespeurt men die in de grote Franse cyclische romans (toegeschreven aan Robert de Boron en Walter Map), vooral in de Mort Artu en de werken van Malory e.a., die hierop teruggaan: aan Galfridus’ uitbeelding van de figuur van Arthur is doorgaans vastgehouden. Dit kan niet gezegd worden van de Franse korte lais, o.a. van Marie de France, en omvangrijke romans in verzen van Chrétien de Troyes en andere dichters, waarvan bewerkingen in vele Europese talen bestaan. De inhoud van deze werken heeft weinig met de „Historia” gemeen, en Arthur, hier een decoratieve centrale figuur van de ridderschap van de Ronde Tafel, welker lieden de eigenlijke helden der romans zijn, komt, ondanks grote culturele verschillen, eerder overeen met den hoffelijken doch soms wat passieven aanvoerder van een schaar ondernemende jagers uit de Kymrische verhalen dan met den onvermoeiden krijgsman van de oude kronieken en Galfridus. De latere middeleeuwen kennen echter weer uitsluitend den strijder en kampioen der Christenheid, en als zodanig wordt Arthur dan opgenomen in de reeks der traditionele neuf preux.
Reeds van de 12de eeuw af was nu en dan twijfel aan Arthur’s historiciteit uitgesproken; het Humanisme en in het bijzonder de critiek van Polydorus Virgilius brachten aan zijn roem een zware slag toe, ondanks de wanhopige pogingen in de 16de eeuw van John Leland en de Welse geleerden John Price en Humphrey Llwyd om de geloofwaardigheid der Arthursage aan te tonen. Eerst de Romantiek herstelde het aanzien van deze stof, die o.a. Scott, Bulwer Lytton, Richard Wagner, Tennyson en Swinburne inspireerde.
DR TH. M. CHOTZEN ✝
Bibl., lit.: Over de Britse romans in het algemeen: Gaston Paris, Les romans en vers du cycle de la Table Ronde, in Histoire littéraire de la France, XXX (Paris 1888); J. Rhys, Studies in the Arthurian legend (Oxford 1891); J. D. Bruce, The evolution of Arthurian romance (Göttingen-Baltimore 1923; 2de druk, 1928); R. Sh. Loomis, Celtic myth and Arthurian romance (N.Y. 1927); E.
Faral, La légende arthurienne (3 dln verschenen, Paris 1929); W. J. Entwistler, The Arthurian Legend in the literatures of the Spanish peninsula (London 1925); De figuur van Arthur: Les Mabinogion, traduits en entier en français par J. Loth (Paris 1889, 2de druk, 1913); R. H. Fletcher, The Arthurian material in the chronicles (Boston 1906); W.
Lewis Jones, King Arthur in history and legend (Cambridge 1911); E. Windisch, Das keltische Brittannien bis zu Kaiser Arthur (Leipzig 1912); A. G. van Hamel, Inleiding tot de Keltische taal- en letterkunde (Groningen-Den Haag 1917), hoofdst. VIII; E. K. Chambers, Arthur of Britain (London 1927); E.
Anwyl, Artikel Arthur, Arthurian cycle, in Hastings’ Encyclopaedia of religion and ethics, II (Edinburgh-New York 1909); T. Gwynn Jones, Some Arthurian material in Keltic, in Aberystwyth Studies, VIII (Aberystwyth 1927). Verbreiding van de stof: J. Loth, Des nouvelles théories sur l’origine des romans arthuriens, in Revue Celtique, XIII (Paris 1892); Id., Contributions à l’étude des romans de la Table Ronde (Paris 1912). Arthur in de latere lit.: H. Maynadier, The Arthur of the English poets (Boston-New York 1907); E. van der Ven-ten Bensel, The character of King Arthur in English literature (Diss., Amsterdam 1925); J.
Parry, A bibliography of critical Arthurian lit. 1922-29 (N.Y. 1931); C. B. Lewis, Classical Mythology and Arthurian Romance (Oxford 1932) ; E. G. Gardner, The Arthurian Legend in Italian Literature (1930).