Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

NATUURSTEEN

betekenis & definitie

in de bouwkunde, steen dat in zodanige toestand in de natuur wordt aangetroffen, dat alleen bewerking met gereedschappen nodig is om het als bouwmateriaal gereed te maken. Als bouwmateriaal onderscheidt men breuksteen en gehouwen steen. Breuksteen is het materiaal zoals het in de groef of „carrière” gebroken wordt; wordt het daarna ruwweg tot rechthoekige blokken gehakt, dan spreekt men van gehouwen steen.

Niet alle natuursteen heeft waarde als bouwmateriaal. Hardheid, weervastheid, drukvastheid en splijtbaarheid zijn de eigenschappen, die de waarde van de steen bepalen. Sommige kalksteensoorten (met name marmer) zijn niet bestand tegen het Nederlandse klimaat. Op Zuid-Limburg na, dat de zeer zachte mergel als bouwmateriaal verwerkt, is geheel Nederland voor natuursteen op het buitenland aangewezen. De prijs van verwerkte natuursteen is ook daardoor in Nederland zeer hoog en varieert van 6-12 maal die van baksteenmetselwerk. Massief natuurstenen muren komen (behalve in Zuid-Limburg) dan ook niet voor.

Ten hoogste bekleedt men een gehele gevel met platen van 5 a 10 cm dikte, die dan aan het achterliggende baksteenmetselwerk verankerd worden. De Hollandse Renaissance heeft een zeer eigen karakter gekregen door de typisch gemengde toepassing van bak- en natuursteen. In het algemeen gebruikte men toen voor de voornaamste constructieve onderdelen en voor banden lichte zandsteensoorten (Bentheimer bijv.), die tegen het donkere baksteenfond een pittig effect maakten.

De voornaamste in de bouwkunde gebruikte soorten zijn hardsteen, kalksteen, zandsteen, graniet, tufsteen, marmer en leisteen of lei. Sedimentaire gesteenten hebben vaak last van schilferigheid of splijten. Daarom is het noodzakelijk om bijv. zand- en kalksteen volgens „groefleger” te leggen, d.w.z. dat de zijde van de steen, die in de groef boven lag, ook in het bouwwerk boven moet komen te liggen.

De keuze van een natuursteensoort hangt af van het doel. Voor zwaar belaste constructie-onderdelen is graniet het klassieke materiaal, voor allerlei onderdelen in de huizenbouw (neuten en dorpels) hardsteen. Heeft de natuursteen een vnl. decoratieve functie, dan kiest men vaak uit de talloze zand- en kalksteensoorten. Voor monumentale gebouwen gebruikten verscheidene architecten in de laatste jaren Beucha-graniet en Muschelkalksteen. Voor binnenwerk staat de uiterst rijke voorraad marmersoorten ter beschikking, die over de gehele wereld voorkomen. Ook de wijze van bewerking van natuursteen hangt van het doel af.

Op de uit de groef afkomstige gehouwen steen schrijft men in de steenhouwerij de eindvormen af. Niet in het gezicht komende („niet dagziende”) vlakken bewerkt men echter niet verder. Bij de bewerking van de hardste soorten gebruikt men puntijzers of -beitels). Bij zachtere steen wordt de gebruikte beitel breder). Bewerking van het oppervlak: Plaatst men de steen zoals hij uit de groef komt, dan spreekt men van rustiek werk; wenst men een enigszins ruwkorrelig oppervlak, dan wordt de steen gebouchardeerd met de bouchardhamer; aanbrengen van lichte evenwijdige slagen met het frijnijzer) heet frijnen. Voor de verkrijging van een glad oppervlak heeft men de keus tussen schuren, zoeten en polijsten. De eerste methode voert men uit met behulp van een harder stuk steen, hetzij machinaal of met de hand.

Zoeten geschiedt met puimsteen en olie. De fijnste en duurste bewerking is het polijsten (met amaril- of loodpoeder), dat in Nederland eigenlijk alleen voor binnenwerk geschikt is en dat men alleen op de hardere steensoorten (marmer, hardsteen en graniet) kan toepassen.

IR F. J. GOUWETOR.

< >