Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

ANGOULÊME

betekenis & definitie

hoofdplaats van het Franse departement Charente, kruispunt van spoorwegen en van talrijke autobuslijnen, op een rotsachtige hoogte aan de linkeroever van de Charente bij de mond der Touvre gelegen, op 449 km van Parijs, telt (1938) 34 260 inw. De oude stad verrijst met haar nauwe straten aan de noord-, de nieuwe stad aan de zuidzijde der hoogte.

De oude wallen zijn in mooie boulevards herschapen.Angoulême is het centrum van een intensief land- en tuinbouwgebied. In de stad zelf en in de onmiddellijke omgeving bevinden zich tal van industrieën: schrijfpapier en sigarettenpapier (Angoulême, la Couronne, Magnac-Touvre), gebaseerd op het helder stromend water der zijriviertjes van de Charente; kanonnengieterij (Ruelle). Verder is het een centrum van de handel in papier, graan, wijn, cognac, hennep, vlas, truffels enz., en de zetel van een bisschop.

Angoulême is het oude Iculisma in Aquitanië. Clovis ontrukte het in 507 aan de West-Goten. Het landschap, waarin de stad gelegen is, was voorheen een graafschap onder de naam Angoumois. Het oude gravengeslacht stierf uit in 1218 met Aymar Taillefer, en het graafschap kwam door zijn dochter Isabella aan het geslacht Lusignan. In 1302 verviel het aan de Franse Kroon en werd door Frans I tot een hertogdom verheven. Lodewijk XIV schonk het aan den hertog van Berry (gestorven 1714), en sedert die tijd voerden de leden der oudere linie van het Huis Bourbon de titel „hertog van Angoulême”.

De laatste hertog was Louis-Antoine, oudste zoon van Karel X (1824-30). In Wereldoorlog II heeft het gedeelte van Angoulême, gelegen langs de weg naar Limoges, ernstige schade geleden.

Lit.: A. F. Lièvre, Angoulême (histoire, institutions et monuments) (Angoulême 1885).

Kunsthistorisch

Van ca 1128 dateert het voornaamste deel van de kathedraal St Pierre, een éénschepig bouwwerk door drie koepels, rustend op pendentieven, bezet en opgetrokken op de plaats van een oudere kerk. Zij behoort tot de groep overkoepelde Romaanse kerken, waarvan de vroegste voorbeelden in het gebied van Périgueux liggen. De ronde absis heeft vier straalkapellen, de koepels rusten op licht gebroken rondbogen. Er werd in 1563 en 1568 veel aan de kerk vernield door het gepeupel, bij de Calvinistische troebelen betrokken; de 17de-eeuwse herstellingen werden nog eens gewijzigd door Paul Abadie, die ook de voorgevel (slecht) restaureerde. Deze is vooral bekend om zijn fraai beeldhouwwerk (losse beelden en reliëfs), die het Laatste Oordeel voorstellen en bij groepen onder sierlijke bogen zijn geplaatst. Het tympaan draagt figuraties uit de vorige eeuw.

Van de beide dwarsschiptorens is er slechts één over in 6 verdiepingen, voorzien van fraai beeldhouwwerk. Het Stadhuis is in de 13de eeuw opgetrokken, doch de meeste delen zijn van latere datum. Het 57 m hoge belfort bekroont de middenpartij van de hoofdgevel. Er naast resten van het grafelijk slot, o.a. de veelhoekige „Tour de Lusignan”, gebouwd onder Hugo II le Brun (ca 1305) en de ronde „Tour de Valois” (einde 13de eeuw). Van de 17de-eeuwse abdij Saint Cybard zijn nog enkele stukken over, die in een fabriek zijn opgenomen. In neo-gothische stijl is (1864-1869) de kerk van Sint Ausonius, apostel der streek, opgetrokken.

Uit dezelfde tijd dateert de kapel „des Bézines” (Notre-Dame-d’Obazine), een slechte neo-gothische nabootsing der Sainte Chapelle te Parijs. Er zijn twee musea: het archeologisch museum bevat voorhistorische voorwerpen, Romeinse ceramiek, Gallo-Romeins beeldwerk, tempelresten, oude Romaanse en Gothische kapitelen en sluitstenen; het Musée de Peinture, voormalige bisschoppelijke residentie, herbergt merkwaardige kapitelen uit de kathedraal en o.m. werken van Italiaanse en Spaanse meesters en van Nederlanders o.a. werk van Fluwelen Breugel, d’Hondecoeter, Van der Helst, Ambrosius Francken I, Paulus Bril, en Van Leemputten. In de buurt liggen nog talrijke kerken in de Romaanse stijl van Poitou of Périgord.

DR JOHN B. KNIPPING

Lit.: Vallery-Radot, Eglises romanes, Filiations et échanges d’influence (Paris 1931); H. Focillon, L’Art des sculpteurs romans (Paris 1931); George en Guénin-Boutaud, Les Eglises romanes de l’ancien diocèse d’Angoulême (Paris 1928); L. Bréhier, Le Style Roman (Paris 1941).

< >