Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

Arbeidsbureau

betekenis & definitie

heet een instelling, hetzij van particuliere zijde (door arbeidersvakverenigingen e.d.), hetzij van overheidswege opgericht ter verzameling van gegevens en het verstrekken van voorlichting op het gebied van sociale vraagstukken, arbeidersbescherming en arbeidswetgeving, zomede tot het houden van toezicht op de naleving van wetten en verordeningen of ter voorbereiding van nieuwe maatregelen op dit gebied. Ook de instellingen, van overheidswege in Nederland in het leven geroepen voor arbeidsbemiddeling en werklozenzorg, eertijds arbeidsbeurzen genoemd, dragen thans de naam Arbeidsbureau (z arbeidsbemiddeling).

Vóór de oprichting der gemeentelijke arbeidsbeurzen waren er in vele buitenlandse steden gemeentelijke arbeidsbureau’s, die tot taak hadden toezicht te houden op de naleving van de voorschriften betreffende de arbeidersbescherming in fabrieken en werkplaatsen en de gezondheidszorg onder de arbeidersbevolking; ook hielden zij zich bezig met het bevorderen van de ontwikkeling van de arbeiders en met arbeidsbemiddeling, alsmede met het verzamelen van gemeentelijke gegevens, het arbeidersvraagstuk betreffende. Ook van Staatswege zijn dergelijke bureau’s ingesteld, aanvankelijk alleen of vnl. voor het verzamelen, bewerken en publiceren van gegevens omtrent arbeidsaangelegenheden; het eerste kwam in 1869 in de Staat Massachusetts tot stand (z arbeidsstatistiek). Thans bezitten de meeste Staten afzonderlijke Departementen van Arbeid. In ENGELAND werd in 1886 een Labour-bureau ingesteld als onderdeel van het Departement van Handel (Board of Trade). Thans is ook daar een afzonderlijk Departement van Arbeid. In NEDERLAND is in 1918 een zelfstandig Departement van Arbeid ingesteld, waaraan later de afdeling „Handel en Nijverheid” is toegevoegd, naderhand onder de naam „Economische Zaken en Arbeid”, thans „Sociale Zaken”.

In FRANKRIJK bestaat sinds 1891 een office du travail. In DUITSLAND werd in 1918 een Reichsarbeitsamt (na 1919 Rijksministerie van Arbeid) ingesteld.In 1901 stichtte de Internationale Vereeniging voor wettelijke arbeidersbescherming een Internationaal Arbeidsbureau, dat in 1920 werd opgeheven (z arbeidswetgeving). Het Internationale Arbeidsbureau, dat in de plaats daarvan trad en te Genève (de zetel van de Volkenbond) gevestigd werd, is op grond van Deel XIII van het Vredesverdrag van Versailles geschapen. Op 31 Jan. 1919 besloot de Opperste Raad te Parijs tot instelling van een commissie voor internationale arbeidswetgeving, die onder voorzitterschap van Samuel Gompers in 35 vergaderingen haar arbeid voleindigde. Grondslag daarbij was een Engels ontwerp-statuut voor een Internationale Arbeidsorganisatie, dat enige wijzigingen onderging. De Vredesconferentie verenigde zich met het definitieve ontwerp der commissie (11 Apr. 1919), waarna het statuut werd opgenomen in het Vredesverdrag van Versailles. Na de opheffing van de Volkenbond voert de Internationale Arbeidsorganisatie een zelfstandig bestaan, al onderhoudt zij nauwe betrekkingen met de U.N.O.

De beide organen van de Internationale Arbeidsorganisatie zijn de ten minste eens per jaar plaats vindende Internationale Arbeidsconferenties en het Internationale Arbeidsbureau.

Naar de Internationale Arbeidsconferentie zendt iedere Staat, die lid is van deze organisatie, vier afgevaardigden (aan wie technische adviseurs worden toegevoegd), die hoofdelijk stemmen, dus niet als delegatie. Twee dezer afgevaardigden zijn vertegenwoordigers van de regering; de beide anderen worden aangewezen door de meest representatieve organisaties resp. van werkgevers en werknemers. Voor het nemen van bindende besluiten is een meerderheid van 2/3 der uitgebrachte stemmen nodig. Deze besluiten hebben de vorm van arbeidsconventies of van aanbevelingen. De Statenleden zijn niet verplicht deze arbeidsconventies te ratificeren, maar zij moeten ze binnen hoogstens 18 maanden aan de bevoegde autoriteit in hun land voorleggen. Arbeidsconventies, die geratificeerd zijn, moeten door de desbetreffende Staat worden nageleefd. Geschiedt dit niet of onvoldoende, dan kan iedere andere regering, die deel uitmaakt van de Internationale Arbeidsorganisatie, zomede de Raad van Beheer van het Internationaal Arbeidsbureau en elke werkgevers- of arbeidersorganisatie, daartegen bezwaren inbrengen.

Tot 1 Oct. 1939 waren de volgende arbeidsconventies tot stand gekomen:

(Washington 1919): Arbeidsduur, Werkloosheid, Bevalling, Nachtarbeid van vrouwen, Minimum-leeftijd voor toelating in de industrie, Nachtarbeid van kinderen.

(Genua 1920): Toelatingsleeftijd voor arbeid op zeeschepen, Schadeloosstelling voor werkloosheid bij schipbreuk, Plaatsing van zeelieden.

(Genève 1921): Minimum-leeftijd voor toelating in de landbouw, Recht van vereniging en coalitie voor landarbeiders, Vergoeding bij landbouw-ongevallen, Gebruik van loodwit- en verfstoffen, Wekelijkse rustdag in de industrie, Minimumleeftijd voor toelating als tremmers of stokers, Verplicht medisch toezicht op kinderen en jongelieden, werkzaam aan boord van schepen.

(Genève 1925): Ongevallenverzekering, Uitkering bij beroepsziekten, Gelijkheid van behandeling van vreemde en nationale arbeiders bij uitkering wegens ongevallen, Nachtarbeid in bakkerijen.

(Genève 1926): Inspectie van emigranten aan boord van schepen.

(Genève 1926): Arbeidscontract van zeelieden, Terugkeer van zeelieden naar hun land.

(Genève 1927): Ziekteverzekering van arbeiders in de industrie en de handel en van huispersoneel, Ziekteverzekering van landarbeiders.

(Genève 1928): Instelling van methoden tot vaststelling van minimum-lonen.

(Genève 1928): Aanduiding van het gewicht op grote stukken, vervoerd per schip, Bescherming van arbeiders, werkzaam bij het laden en lossen van schepen.

(Genève 1930): Gedwongen arbeid, Arbeidsduur van geëmployeerden in de handel en op kantoor.

(Genève 1931): Arbeidsduur in de kolenmijnen.

(Genève 1932): Minimum leeftijd voor toelating tot niet-industriële beroepen, herziening van het verdrag betreffende bescherming van arbeiders, werkzaam bij het laden en lossen van schepen.

(Genève 1935): Behoud van rechten, voortvloeiend uit de ouderdoms- en invaliditeits- en de weduwen- en wezenverzekering, Arbeid van vrouwen in mijnen, Verkorting van de arbeidsduur tot 40 uren per week (beginselconventie), Verkorting van de arbeidsduur in flessenfabrieken (40-urenweek), Arbeidsduur in de steenkolenmijnen (Herziening van de conventie van 1931).

(Genève 1936): Regeling van bepaalde bijzondere soorten van werving van arbeiders, Jaarlijkse vacantie met behoud van loon, Verkorting van de arbeidsduur bij de openbare werken (40-urenweek).

(Genève 1936): Regeling van de arbeidsduur aan boord van schepen. Verplichtingen van den reder ingeval van ziekte of ongeval, overkomen aan zeelieden. Ziekteverzekering van zeelieden, Minimumeisen van beroepsbekwaamheid van kapiteins en officieren ter koopvaardij. Jaarlijkse vacantie met behoud van loon van de zeelieden.

(Genève 1936): Minimumleeftijd van toelating van kinderen tot arbeid op zee.

(Genève 1937): Veiligheidsvoorschriften in het bouwbedrijf. Verkorting van de arbeidsduur in de textielindustrie (40-urenweek). Minimum-leeftijd voor toelating tot arbeid in industriële ondernemingen (herziening van de conventie van 1919). Minimum-leeftijd voor toelating tot niet-industriële arbeid (herziening van de conventie van 1932).

(Genève 1938): Statistieken van loon en arbeidsduur in de voornaamste takken van het mijnbedrijf en de andere industrieën en in de landbouw.

(Genève 1939): Regeling van de schriftelijke arbeidsovereenkomsten van inlandse arbeiders. Poenale sancties bij niet-nakoming van de arbeidsovereenkomst door de inlandse arbeiders. Arbeidsduur en rusttijden voor het vervoer op de weg.

(Parijs 1945): Geen conventies, alleen vragenlijsten.

(Seattle 1946): (alleen voor zeelieden): voeding aan boord; diploma bekwaamheid scheepskoks; sociale zekerheid zeelieden; pensioenen zeelieden; vacantie met behoud van loon; medisch onderzoek zeelieden; diploma bekwaamheden zeelieden; ligging en verblijfplaats aan boord; arbeidsduur en bezetting met personeel aan boord van schepen.

(Montreal 1946): geneeskundig onderzoek van kinderen en jeugdigen naar de geschiktheid voor industriële arbeid; idem voor niet-industriële arbeid; beperking nachtarbeid van kinderen buiten de industrie.

Voorts is van 1919-1946 een groot aantal aanbevelingen tot stand gekomen.

Tijdens Wereldoorlog II moesten de geregelde zittingen van de Arbeidsconferentie van 1940-1944 onderbroken worden. Wel werd in 1941 een bijzondere conferentie gehouden van de staten, die leden zijn van de Internationale Arbeidsorganisatie, maar deze beschikte niet over de vereiste bevoegdheden om conventies of aanbevelingen te kunnen aannemen. Intussen heeft in 1944 de Organisatie haar 25ste jaardag gevierd met de hervatting der geregelde zittingen van de Arbeidsconferentie. De 26ste zitting werd te Philadelphia gehouden van Apr. tot Mei 1944. 41 Statenleden waren er vertegenwoordigd, w.o. de nog bezette landen, ook Nederland. De Conferentie hield zich bezig met de problemen betreffende de algemene regeling van de vrede, de overgang van de oorlog naar de vrede, en de vaststelling van een programma ter verzekering van volledige werkgelegenheid en sociale zekerheid na de oorlog. In de eerste plaats formuleerde de Conferentie opnieuw de doeleinden van de Internationale Arbeidsorganisatie, door het aannemen van een verklaring, bekend als de Verklaring van Philadelphia, waarvan president Roosevelt verklaarde, dat zij „een mijlpaal vormt in het menselijk denken”.

Vervolgens nam de Conferentie een resolutie aan in de vorm van een ontwerp-tractaat, waarvan het doel is om in de regeling van de vrede de vereiste beginselen en voorschriften van sociale aard te doen opnemen. Ter bevordering van de handhaving van een constant hoog peil van werkgelegenheid als voorwaarde voor blijvende verhoging van de levensstandaard, nam de Conferentie een aanbeveling omtrent openbare werken aan, waarin geadviseerd wordt, dat ieder land een werkprogram op lange termijn zal opstellen, waarbij het tempo van uitvoering verband zal moeten houden met de stand van de werkgelegenheid in elk land, terwijl de plaatselijke en andere autoriteiten, die het program hebben uit te voeren, financiële steun van de Staat zullen moeten ontvangen. Voor de overgang van de oorlog naar de vrede werd een aantal maatregelen aanbevolen ter organisering van de werkgelegenheid in de overgangstijd door een daartoe in de betrokken landen in te stellen speciale dienst. In zake sociale zekerheid nam de Conferentie voorts drie aanbevelingen aan.

De 27ste zitting van de Internationale Arbeidsconferentie, de eerste na de oorlog, werd op 15 Oct. 1945 te Parijs geopend en duurde drie weken.

Vertegenwoordigd waren 46 staten met 154 gedelegeerden, terwijl tegen het einde der Conferentie nog een Griekse delegatie verscheen. Italië en Guatemala, die uit de Organisatie waren getreden, werden opnieuw toegelaten, terwijl als nieuw lid IJsland werd opgenomen. Rusland was op de Conferentie niet vertegenwoordigd, omdat het geen deel uitmaakt van de I.A.O. Ook Roemenië en Bulgarije waren niet vertegenwoordigd; daarentegen hadden Finland, Polen, Tsjechoslowakije en Zuid-Slavië delegaties gezonden. Ter Conferentie werden, wat vroeger zelden voorkwam, verschillende besluiten met algemene stemmen genomen; o.a. de resolutie, waarin een nauwe samenwerking nodig wordt geacht tussen het Internationale Arbeidsbureau en de Verenigde Volkeren, alsmede een resolutie, volgens welke het een eerste vereiste is, dat een ieder voor zijn volledige arbeidskracht werk heeft. Ook werd een resolutie aangenomen, omtrent de minimum-voorwaarden, waaraan de sociale politiek in koloniale gebieden moet voldoen.

Het Internationale Arbeidsbureau is het permanente secretariaat en administratief orgaan van de Internationale Arbeidsorganisatie. Het was gevestigd te Genève, doch werd in Aug. 1940, na het uitbreken van Wereldoorlog II, naar Montreal (Canada) verplaatst. Zijn taak is:

1. het verzamelen en beschikbaar, stellen van gegevens betreffende de internationale regeling der arbeidstoestanden;
2. voorbereiding van de vergaderingen der Arbeidsconferentie;
3. het uitvoeren van onderzoekingen, door deze conferentie noodzakelijk geacht;
4. het in ontvangst nemen van de rapporten van de leden-Staten over de maatregelen ter uitvoering van internationale overeenkomsten betreffende het arbeidsrecht en behandeling van bezwaren betreffende de niet- of onvoldoende naleving daarvan.

Het bestuur van de Internationale Arbeidsorganisatie wordt gevormd door de Raad van Beheer, uit 24 leden bestaande (12 Regeringsvertegenwoordigers, 6 werkgevers- en 6 arbeidersvertegenwoordigers). Dit lichaam bepaalt de algemene richtlijnen voor de werkzaamheid van het Arbeidsbureau, benoemt den directeur en regelt zijn taak. De directeur is belast met de leiding van het personeel; hij is uitsluitend verantwoordelijk voor de werkzaamheid van het Bureau. Jaarlijks brengt hij aan de Internationale Arbeidsconferentie verslag uit over de werkzaamheden van zijn bureau en de stand der internationale arbeidswetgeving. De eerste directeur was de Fransman Albert Thomas, na diens dood in 1932 de Engelsman Harold Beresford Butler, na diens aftreden in 1936 de Amerikaan John G. Winant, die 14 Febr. 1941 ontslag heeft genomen; als opvolger is benoemd de Ier Eduard J.

Phelan, gedurende de oorlog waarnemend directeur. Zijn titel is nu directeur generaal.

Het Internationale Arbeidsbureau staat in verbinding met de ministeries voor sociale zaken der leden-Staten. Het bureau is ingedeeld in een directoraat en vier hoofdafdelingen:

1. de administratieve afdeling (financiën, personeel enz.);
2. de diplomatieke afdeling (voorbereiding der Arbeidsconferenties, controle op de inachtneming van de termijn van 18 maanden (zie boven) en op de navolging van geratificeerde arbeidsconventies of aangenomen aanbevelingen);
3. de studie-afdeling (vnl. voor wetenschappelijke arbeid, de arbeidsstatistiek, de bestudering van gezondheids- en veiligheidsvoorzieningen enz.; daartoe wordt onder leiding dezer afdeling een wetenschappelijk maandschrift, International Labour ReviewRevue Internationale du Travail, uitgegeven);
4. de afdeling voor berichtgevingen betrekkingen met het buitenland; een groot deel van de door deze afdeling verzamelde berichten wordt in een weekblad, Industrial and Labour InformationInformations Sociales, gepubliceerd.

Verder is er een in drie talen gepubliceerd weekblad (Official BulletinBulletin Officiel), waarin alles, wat de werkzaamheid der Internationale Arbeidsorganisatie betreft, wordt vermeld. Bovendien worden een verzameling van wetten (Legislative Series — Séries Législatives), talrijke studiën en rapporten en een jaarboek uitgegeven.

De Int. Arbeidsorganisatie heeft ook een aantal commissies ingesteld voor de bestudering van verschillende arbeidsvraagstukken, ter voorbereiding van de internationale arbeidswetgeving. Nieuw zijn in dit verband de zgn. Industriële commissies. Ook was het Internationale Arbeidsbureau vertegenwoordigd in het Raadgevend Economisch Comité van de voormalige Volkenbond.

PROF. MR A. N. MOLENAAR

Lit.: Handwörterbuch der Staatswissenschaften, i.v. Arbeitsamt, Intemationales; I. F. Ayusawa, Int. Lab. Legislation (New York 1920, Columbia University); Archibald Chisholm, Labour’s Magna Charta (London 1921); André de Madny, La Charte Internationale du Travail (Paris 1921); J.

H. W. Verzijl, Volkenbond, Int. Arbeidsorganisatie en Int. Gerechtshof (Zwolle 1922); H. Fehlinger, Die Int.

Arbeitsorganisation und ihr Werken (Leipzig 1922); H. J. W. Metherington, Int. Labour Legislation 1920 (London); M. Guerreau, L’Organisation Permanente du Travail; Une nouvelle Institution du Droit des Gens (Paris 1923); G.

A. Johnston, Int. Social Progress; The work of the Int. Labour Organisation of the League of Nations (London 1924); E. M. Oliver, The World’s Industrial Parliament (London 1925); H. van Zanten, L’influence de la Partie XIII du Traité de Versailles sur le développement du droit international public et sur le droit interne des Etats (L’Organisation Permanente du Travail), Diss. (Leiden 1927); R.

A. Fockema, Het Int. Arbeidsbureau als socialistische propaganda-instelling (Haarlem 1928); Albert Thomas e.a., Dix ans d’Org. Int. du Travail (Uitg. v. h. Int. Arbeidsbureau, Genève 1931), (Eng. o. d. titel: The Int.

Labour Organisation, The first Decade); H. S. M. van Wickevoort Grommelin, Wereld wetgevers, De Int. Arb. org. aan het werk (’s-Gravenhage 1931); De naleving van arbeidsconventies, Rede, uitgespr. door A. N. Molenaar, bijz. hoogl.

Leiden 11 Febr. 1938 (’s-Gravenhage). Beknopte verslagen van de Int. Arbeidsconferentie van de Secretaresse der Ned. afvaardiging Mej. G. J. Stemberg (Maandschr.

Centr. Bureau voor de Statistiek).

< >