is een gemeente in het N.O. van de provincie Groningen. Tot de gemeente, welke op 2484 ha (1946) 6990 inw. telt, behoren de dorpen Appingedam, Jukwerd, Marsum, Opwierde, Solwerd en Tjamsweer, benevens enige buurten en gehuchten.
Op de kleibodem, die overwegend als grasland in gebruik is, is landbouw het hoofdmiddel van bestaan.Het stadje Appingedam ligt aan het Damsterdïep en aan de spoorweg van Groningen naar Delfzijl. In de bebouwde kom wonen ruim 3000 inw. De plaats heeft vee- en paardenmarkten, en is vooral industrieplaats: steen, landbouwwerktuigen, motoren, strocarton.
Appingedam, dat in 1327 stedelijke rechten ontving en vanouds het middelpunt van het landschap Fivelgo was, dreef in de 13de eeuw zelfstandig handel op het Wezergebied en heeft een hoofdkerk, daterende uit diezelfde eeuw.
In de middeleeuwen was Appingedam een handelsstad van enige betekenis; zijn schepen bevoeren Wezer, Oostzee en Rijn. Het stadje heeft een taaie strijd gevoerd om zich naast Groningen te handhaven en zich aan het stapelrecht van de grote nabuurstad te onttrekken.
Oudtijds de plaats waar de redgern van heel Fivelgo plachten samen te komen, was het ook later meermalen een trefpunt voor de Ommelanders. Toen zij na het verraad van Rennenberg (1580) tegen de Spanjaarden, die Groningen bezet hielden, streden, hadden zij te Appingedam korte tijd een geschutgieterij en hun eigen munt. In 1747 centraliseerde zich hier de beweging der Ommelander boeren voor de verheffing van Willem IV.
Reeds vroeg versterkt, heeft Appingedam in de middeleeuwen een bewogen geschiedenis gehad; herhaaldelijk had het belegeringen van de Groningers en van andere vijanden te doorstaan. In 1514 werd het door hertog George van Saksen ingenomen, die er geducht huishield.
Deze nu Ned. Herv. kerk van Appingedam dateert in haar oudste gestalte, een eenbeukige met koepel-ribben-gewelven overdakte eenschepige kruiskerk (Gronings Romano-gothische stijl), uit ca 1250; op het einde der eeuw werd er een veelhoekige koorsluiting aan toegevoegd en op het einde der middeleeuwen hoge zijschepen en kapelletjes, overhuifd door kruisgewelven; het gebouw wordt een hallenkerk. De kerk bevat een fraaie bekroning van een vroeger sacramentshuisje, laatgothische grafzerken, een rijk besneden preekstoel uit 1665, een goed orgel met weelderig geornamenteerde orgelkas (1744). Het stadhuis, uit 1630, heeft beneden een open galerij (Waag), de toren is in 1835 vernieuwd; de voorgevel onderging in 1921 een wonderlijke restauratie.
Lit.: E. R. Borgesius, Geschiedenis van Appingedam; G. Acker Stratingh, Appingedam, de oude hoofdplaats van Fivelingo; in: Bijdragen tot de Geschiedenis en Oudheidkunde inzonderheid van de provincie Groningen, VI, blz. 50 (1868); R. P. Cleveringa Pzn, Ontwikkelingslijnen van het rechtsbestel der stad A. (1927).