Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Grasland

betekenis & definitie

noemt men in het algemeen alle geheel of grotendeels door grassen bezette gronden. Men verdeelt de graslanden in twee groepen, de natuurlijke en de kunstmatige, al naar gelang natuurlijke ofwel menselijke invloeden het ontstaan en voortbestaan er van in min of meer stabiele vorm verzekeren.

Zo zijn duinvegetaties, kwelders of schorren natuurlijke graslanden, omdat hier resp. verstuivingen en overstroming of ijsgang de aard der vegetatie bepalen en onderhouden. Alle andere graslanden noemt men kunstmatige; dit zijn dus vrijwel alle graslanden, die wij als hooi- of weilanden kennen en waarop het ingrijpen van de mens verhindert, dat de begroeiing zich in de richting van bos ontwikkelt.

In engere zin verstaat men onder grasland alleen deze laatste groep. Het plantendek er van heeft een grote economische betekenis, omdat het voedsel levert voor ons vee. Dit voedsel kan direct worden opgenomen (beweiding), of worden gemaaid en in verse toestand, in geënsileerde vorm (kuilgras) of in gedroogde toestand (hooi en kunstmatig gedroogd gras) aan het vee worden verstrekt.

De beste graslanden vragen een goed vochthoudende grond en niet te strenge winters, zodat ons land met zijn Atlantisch klimaat en betrekkelijk lage ligging wel bijzonder voor grasland geschikt is. Het Nederlandse grasland behoort, mede door het hoge peil van onze landbouwwetenschappen en waterbouwkunde (bemaling, inpoldering), tot de beste wat opbrengst en kwaliteit betreft, hetgeen niet wegneemt, dat een ideale verzorging deze nog belangrijk kon verhogen. De beste graslanden vindt men op de klei- en veengronden (Friesland, Groningen, Holland, Utrecht).

Van de ca 2 400 000 ha cultuurgrond in ons land bestaat 54 pct of ca 1 300 000 ha uit grasland d.i. 40 pct der totale oppervlakte van Nederland. Hiervan werden in de oorlog ca 200 000 ha gescheurd, maar daarna weer grotendeels ingezaaid. Wanneer wij een verdeling in goed, matig en slecht grasland maken, vinden wij voor deze groepen resp. 52 pct, 32 pct en 16 pct.

De grootste oppervlakte grasland heeft Friesland (ca 220 000 ha = 65 pct der opp.), daarna Gelderland (ca 175 000 ha = 32 pct der opp.); de kleinste oppervlakte hebben Limburg en Zeeland (resp. ca 42 000 ha = 20 pct en ca 20 000 ha = 10 pct).

Het meer of minder intensief oogsten van het gewas door maaien of beweiden vraagt een behoorlijke verzorging van het grasland, wil men de kwaliteit en kwantiteit van het oogstproduct op een bepaald peil handhaven. Deze verzorging omvat het toedienen van meststoffen, de regeling van de waterstand en een directe verzorging van de grasmat: bijv. eggen, verspreiden van mestplakken, slechten van molshopen, onkruidbestrijding. Een bekend voorbeeld van grasland, dat geen verzorging kent, is het blauw grasland, dat gekenmerkt is door grote bodemarmoede en hoge grondwaterstand. Het dankt zijn naam aan de blauwgrijze kleur van enkele plantensoorten, die men er frequent aantreft.

Het is slechts als hooiland in gebruik en levert per jaar 1 à 2 sneden hooi van inferieure kwaliteit. De grootste oppervlakten er van vond men in het lage midden van Friesland, de top van Drente, de Gelderse Vallei en in het Zuidhollandse veengebied. Met de intensivering van de grasbouw neemt de oppervlakte snel af en wordt momenteel geschat op 20 000 ha. Het plantendek van blauwgraslanden bevat een aantal karakteristieke plantensoorten: pijpestrootje, tandj esgras, borstelgras, blauwe zegge, blonde zegge, Spaanse ruiter, tormentil, blauwe knoop e.a.

Algehele verdwijning van deze soort graslanden zou uit floristisch oogpunt zeer te betreuren zijn.

De bemesting geschiedt door toedienen van stalmest, waarnaast het gebruik van kunstmeststoffen zeer verbreid is. De aard en de hoeveelheid wisselen zeer naar de behoefte van de bodem en het gewas. Een veel gebruikte gift in kg/ha is bijv.: 500 kg kalkammonsalpeter, 500 kg superphosphaat en 250 kg kalizout.

De regeling van de waterstand betekent nagenoeg steeds een verlaging er van (begreppeling, drainering en bemaling). Evenwel dient men te waken voor te diepe ontwatering. Men kent gronden, die irreversibel indrogen, d.w.z. niet of zeer moeilijk weer in hun vroegere hoedanigheid kunnen worden teruggebracht door verhoging van het grondwaterpeil. In droge perioden wordt daarom ook wel water in polders ingelaten, terwijl in enkele gevallen infiltratie of ook wel kunstmatige besproeiing wordt toegepast — het laatste eigenlijk alleen nog maar experimenteel.

De graszode is een plantencomplex, dat wisselt naar aantal en soorten der samenstellende delen en dat een afspiegeling is van het klimaat en van de bodem- en menselijke invloeden. Het aantal soorten varieert van 20-80; als voornaamste plantengroepen noemen we: goede grassen o.a. Engels raai, ruwbeemd, veldbeemd, timothee; matige grassen o.a. beemdvossenstaart, kamgras, fiorien, kropaar, witbol; minderwaardige grassen o.a. roodzwenk, gewoon en kruipend struisgras, reukgras, pijpestrootje; vlinderbloemigen o.a. witte en rode klaver; schijngrassen o.a. biezen, zeggen, russen, paardestaarten; onkruiden o.a. paardenbloem, zuring, boterbloem, akkerdistel, duizendblad, weegbreesoorten, madeliefje.

De verzorging is er op gericht de ontwikkeling van goede soorten te stimuleren en die van de slechte te onderdrukken. Spoediger kan men een goede zode verkrijgen door bijzaaien van gewaardeerde soorten in de oude zode of, indien de grond intensieve bewerking toelaat, door omploegen (scheuren) en inzaaien. Inzaai wordt ook toegepast bij het in cultuur brengen der maagdelijke gronden van nieuwe polders alsook voor het verkrijgen van graslanden met een levensduur van slechts enkele jaren (zgn. kunstweiden), die eigenlijk een onderdeel vormen van de akkerbouw en grote betekenis hebben voor de vruchtwisseling en het in stand houden van de bodemvruchtbaarheid. Als kunstweidemengsel wordt veel gebruikt Italiaans raaigras en rode klaver.

Het spreekt vanzelf, dat de bodemeigenschappen i.c. vruchtbaarheid en waterstand in al deze gevallen aan de eisen van een goede grasmat moeten worden aangepast, wil men een blijvend goed resultaat verkrijgen.

De opbrengst van grasland is een grootheid, die zeer varieert. Grondsoort, waterstand, bemesting en tal van andere factoren beïnvloeden de grootte van de oogst van perceel tot perceel en van jaar tot jaar. Daarbij zijn opgaven in kg per ha niet in alle opzichten met elkaar vergelijkbaar. Kort weidegras bevat aanmerkelijk meer eiwitachtige stoffen dan hooigras, zodat bij overigens gelijke hoeveelheid het eerste belangrijk hoger moet worden aangeslagen.

Ten einde deze moeilijkheid te ondervangen, drukt men de opbrengst wel uit in kg zetmeelwaarde.

Een gemiddelde jaaropbrengst van een goed hooiland ligt bij rond 8000 kg per ha (= ca 2500 kg zetmeelwaarde) waarbij de 1ste snede ongeveer de helft levert. Men drukt hiermee uit, dat deze 8000 kg hooigras hetzelfde vetvormend vermogen hebben als 2500 kg zuiver zetmeel, indien beide boven het onderhoudsvoer zouden worden verstrekt. Een ha goed weiland levert per jaar voedsel voor één koe gedurende 400 dagen.

A. A. KRUIJNE.