beroemd Russisch dichter, (Nowosselki, prov. Orel, 5 Dec. 1820 - Moskou 3 Dec. 1892), was de zoon van een Russisch edelman, Sjensjin, en een Duitse, Foeth geheten.
Het huwelijk, buiten Rusland gesloten, was in dit land ongeldig. Toen hij eenmaal beroemd was geworden, stonden de Russische autoriteiten hem toe zijn vaders naam te dragen, maar als dichter bleef hij zich steeds Feth noemen. Hij bezocht de universiteit van Moskou en publiceerde in 1842 zijn eerste bundel. Hij diende nu een tijd in het leger maar vroeg als kapitein van de garde zijn ontslag. Van nu af aan legde hij zich hoofdzakelijk toe op literaire arbeid. Als reactionnair aestheticus pur sang moest Feth tegen de stroom oproeien, zodat hij lange jaren met publiceren van nieuw werk wachtte. Van 1863-1883 verschijnt er dan ook niets van hem. Dan komt hij weer uit met een nieuwe bundel Wjetchernije Ogni (1883, De Avondlichten). Hij wordt steeds droefgeestiger, doet een poging tot zelfmoord, die wel is waar mislukt, maar die hem toch een zodanige geestesschok bezorgt, dat hij kort daarna sterft (1892).De niet zeer talrijke verzen van Feth behoren zeker tot de meest muzikale, die de Russische poëzie heeft opgeleverd. Hij mist de eenvoud van Poesjkin, zijn syntaxis is dan ook veel moeilijker. Juist door het sterk uitgesproken muzikaal element in Feth’s werk, heeft men hem wel eens met Verlaine vergeleken. Men moet hier echter wel bij bedenken, dat Feth’s poëzie een uitgesproken anti-Christelijk karakter draagt; dus hierin verschilt hij beslist van de Fransman. Zijn grote liefde ging uit naar Schopenhauer, die hij dan ook gedeeltelijk vertaald heeft.
S. VAN PRAAG
Bibl.: Memoearji (Moskou 1890, herinneringen); Polnoje sobranije stichstworenji (verzamelde gedichten, 3 dln 1901, 2de dr. 1910, nieuwe uitg. m. inl. v. B. Boechsjtab 1937, Duitse vert. d. F. Fiedler 1905, door E. Gross 1931).
Lit.: V. Fedina, A. A. F. Materiali i charakteristike (Petersburg 1915).