Nederlands schrijver (Voorst 30 Jan. 1817 - Voorburg 4 Jan. 1908), studeerde te Utrecht natuurwetenschappen en letteren, daarna theologie aan het Doopsgezind Seminarium te Amsterdam. Hij was predikant te Tjallebert (i84i-’5o) en te Veendam (1850-’82).
Gedreven door een optimistische waardering van algemene ontwikkeling en beschikkend over een buitengewone kennis en werkkracht, heeft hij een oeuvre geschapen dat even omvangrijk als veelzijdig is. Behalve poëzie en aardrijkskundige werken schreef hij vrijwel eigenhandig de eerste grote Nederlandse Geïllustreerde encyclopaedie (16 dln, 1869-’82), waarvan hij ook de tweede druk (1884-1888) heeft voltooid. Met literaire en wetenschappelijke bijdragen werkte hij mede aan vele periodieken, maar ook ontplooide hij grote activiteit op journalistiek gebied. Hij heeft in belangrijke mate bijgedragen tot de sociale en industriële ontwikkeling van Veendam en omgeving.
Bibl. (voorn, werken): De Vlinder, proza en poëzy (1844-’48) ; Natuurtafereelen uit den Harz, noordelijk Italië en Zwitserland (1858); Handboek der aardrijkskunde (3 dln, 1859-’68); Geschiedenis en beschrijving van het eiland Schiermonnikoog (1868); Braga (samen met J. J. L. ten Kate, 3de dr. met inl. en aant., 1883).
Lit.: Jhs. Dyserinck, in: Levensber. Mij. der Ned. Lett. (909); H. A. Lunshof, Leven zonder demon (1950); over Braga: Tydeman, in: Tijdspiegel (1854); Servaas v.
Rooyen, in: Ned. Museum (1875); H. L. Berckenhof, in: Ned. Spectator (1677).