Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 06-08-2022

Antonius alexis hendricus struycken

betekenis & definitie

Nederlands rechtsgeleerde (Doesburg 8 Febr. 1873 - ’s-Gravenhage 28 Juli 1923), studeerde te Leiden in de rechten, vestigde zich als advocaat en procureur te ’s-Gravenhage, legde zich inmiddels toe op de studie der staatswetenschap, in welke hij in 1903 het doctoraat verwierf met een proefschrift getiteld: Het rechtsbegrip. In 1906 werd hij hoogleraar aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam, waar hij aanvankelijk belast werd met de encyclopaedie van het recht, het staats- en het volkenrecht. In 1910 werd hem ook het onderwijs in de wijsbegeerte van het recht opgedragen.

In 1914 werd hij benoemd tot lid van de Raad van State en legde hij zijn hoogleraarsambt neer. Hij was een der uitnemendste Nederlandse rechtsgeleerden van zijn tijd, die als docent op zijn leerlingen een blijvend stempel heeft gedrukt.Na Wereldoorlog I vertegenwoordigde hij Nederland bij de onderhandelingen te Parijs over de herziening van de verdragen van 1839, in de vergadering van de Volkenbond en op verschillende internationale conferenties.

Bibl.: Ons koningschap (1909); Administratie of rechter? (1910); De gemeenten en haar gebied (1912); Grondwetsherziening (1913); De Grondwet (1914); Het Staatsrecht van het Koninkrijk der Nederlanden (1915-1917) onvolt., 2de dr. bezorgd door J. v. d. Grinten e.a. 1928); Politieke opstellen (1916); Recht en gezag (1916); Het bestuur der buitenlandse betrekkingen (1918); De oorlog in België (2de dr. 1918); Verz. werken, bez. d. A. C. Josephus Jitta en A. J. N. M. Strüycken, 5 dln (Arnhem 1924-’28).

< >