Jhr, Nederlands staatsman (’s-Gravenhage, 7 Aug. 1872), vertrok na geslaagde studie in de rechten aan de Universiteit te Leiden naar Indië, waar hij aan de Algemene Secretarie snel alle rangen doorliep, en eindigde als Algemeen Secretaris van het Gouvernement van Ned.-Indië onder G.G. Van Limburg Stimm.
De carrière werd besloten als vicepresident van de Raad van Ned.-Indië. Nauwe samenwerking ontstond ook met de voorzitter van de Volksraad, dr J. C. Koningsberger.
Van 1919 tot 1922 vertegenwoordigde De Graeff Nederland als gezant in Tokio, van 1922-1926 in Washington. In Sept. 1926 nam hij van G.G. Fock de teugels van het bewind over Ned.-Indië over. De verwachting, dat de door Van Limburg Stimm uitgestippelde lijn door De Graeff zou worden doorgetrokken, ging niet in vervulling.
Beide groepen van bevolking — blank als bruin — zagen zich teleurgesteld in haar hoge verwachtingen. De evolutie die Indië na Wereldoorlog I doormaakte, stelde zware eisen aan het regeringsbeleid. Communistische onlusten leidden tot een streng optreden tegen nationalistische leiders en internering aan de Boven-Digoel. Gewend als De Graeff vroeger was zich slechts in officiële kringen te bewegen, had hem de gelegenheid ontbroken zich vertrouwd te maken met de noden van de verschillende bevolkingsklassen.
De onlusten noopten hem zich beter op de hoogte te stellen van de toestand in het binnenland, waartoe hij maandelijkse persconferenties hield en regelmatig inlandse bestuurshoofden raadpleegde. Zijn laatste regeringsdaad was de begenadiging van Soekarno, die deze daad beantwoordde met de verklaring, dat zijn hart was als een aan twee zijden gewette kris. Na in 1931 het bestuur te hebben overgedragen aan jhr mr B. C. de Jonge, bleef hij in het moederland ambteloos, tot dr H.
Colijn hem 26 Mei 1933 in zijn 2de en 3de ministerie opnam als minister van Buitenlandse Zaken. Op 24 Juni 1937 trad hij af.PROF. C. GERRETSON.