Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-06-2022

Amplitude

betekenis & definitie

(Lat.: amplitudo, d.i. wijdte) noemt men bij een trilling, slingering of golving de grootste uitwijking uit de evenwichtsstand. Ingewikkelder trillingsvormen kunnen uit harmonische worden opgebouwd, (superpositie); de amplitude van de samengestelde trilling is dan de wortel uit de som der quadraten van de amplitudes der samenstellende trillingen.

In de zuivere wiskunde worden de aan de physica ontleende begrippen „amplitude” en „frequentie” ook buiten verband met de physica gebruikt bij de bestudering van periodieke functies.PROF. DR D. VAN DANTZIG

De amplitude (amplitudo) van een ster is de boog van de horizon, gelegen tussen het oost- of westpunt aan de ene, en de plaats, waar de ster op- of ondergaat aan de andere zijde.

De amplitude van hemellichamen is gelijk nul, wanneer deze in de equator staan. Van de ten Z. van de equator zich bevindende, voor ons zichtbare sterren, is de amplitude zuidelijk, van de ten N. daarvan gelegene daarentegen noordelijk. De grootte van de boog is niet alleen afhankelijk van de plaats der ster aan de hemel, doch ook van de geografische breedte van den waarnemer. Het kleinst, en wel gelijk aan de declinatie van een bepaald hemellichaam, is zij voor plaatsen, gelegen op de evenaar.

In de natuurkunde verstaat men onder amplitude of slingerwijdte de helft van de hoek of boog tussen de beide uiterste standen van een slinger (z trillingen).

Ook bij andere verschijnselen, waarbij een grootheid op regelmatige wijze om een gemiddelde waarde heen en weer schommelt (periodieke temperatuursveranderingen enz.), verstaat men onder amplitude de helft van het verschil tussen de grootste en de kleinste waarde van de beschouwde grootheid.

< >