een recht, in 1848 bij de Grondwet aan de Tweede Kamer en in 1887 tevens aan de Verenigde Vergadering der Staten Generaal toegekend, dat haar de bevoegdheid geeft tot mede-opbouwen, mederegeren. Het bestaat in de macht om op ingediende voorstellen met die ter verbetering terug te komen.
Amendementen op wetsvoorstellen kunnen echter in de eerste plaats staatsrechtelijk ontoelaatbaar zijn; dat zijn die welke het onderwerp van het voorstel zelf te buiten gaan; daardoor mag men niet een ander belang in de regeling betrekken dan met het voorstel zelf was bedoeld. In de tweede plaats kunnen zij destructief zijn, m.a.w. van zodanige aard, dat zij, aangenomen zijnde, het doel van het ontwerp niet zouden doen bereiken. En in de derde plaats kunnen amendementen het bereiken van het algemene doel van enig voorstel wel niet verhinderen, m.a.w. niet destructief zijn, maar het bereiken ervan toch zozeer bemoeilijken of de middelen daartoe zozeer veranderen en verzwaren, dat een minister die voor zijn werk staat, ze niet kan aanvaarden. De grens is bij deze soort veel minder duidelijk en scherp en in het onderscheiden blijkt de ware staatsmanskunst; zij is evenwel bij volkomen beheersing van de stof toch wel te vinden.Tot beperking van het recht van amendement heeft de Tweede Kamer in haar Reglement verschillende bepalingen opgenomen. Zo moeten amendementen door ten minste vijf leden worden voorgesteld of gesteund, om onderwerp van beraadslaging te kunnen uitmaken. De Commissie van Rapporteurs (of de bijzondere-, de vaste Commissie of die van Voorbereiding) heeft vóór de stemming haar oordeel over amendementen uit te spreken.
De Staatscommissie tot herziening van de Grondwet, ingesteld bij K.B. van 23 Oct. 1905, stelde voor, ook aan de Eerste Kamer een beperkt recht van amendement te verlenen, waartegenover een harer leden, prof. M. J. Oppenheim, in een afzonderlijke Nota opkwam. Ook later, toen het algemeen kiesrecht komende was, is er nog wel eens sprake geweest van een amendementsrecht van de Eerste Kamer als een soort compensatie. Zo in de Staatscommissie van 1910 en het grondwetsvoorstel van 1913, dat het doel wilde bereiken door een zgn. regresrecht, bestreden door Struijcken in Grondwetsherziening, blz. 177. Een denkbeeld met kans op vervulling is het echter niet geweest.
MR DR A. L. SCHOLTENS
BELGIË
Onder amenderen verstaat de Belgische rechtsleer de wijziging, hoe miniem ook, welke aan een wetsontwerp of wetsvoorstel gebracht wordt, hetzij door toevoeging, weglating of welke verandering dan ook. In België wordt het recht toegekend, amendementen in te dienen, en zelfs de voorgestelde amendementen te wijzigen en te splitsen, zowel aan de leden van de Senaat als aan de leden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers (art. 42 van de Grondwet) (z afgevaardigden). De uitoefening van dit recht is nader geregeld door het reglement van orde van elke Kamer. Elk lid heeft het recht amendementen in te dienen. Ze moeten schriftelijk opgesteld en ter tafel gelegd worden (artt. 18 en 53 van regl. Kam. Volksv., art. 52 van regl. Senaat). De Kamer beraadslaagt alleen over een amendement wanneer het, na te zijn toegelicht, wordt ondersteund door ten minste vijf leden in de Kamer van Volksvertegenwoordigers en twee leden in de Senaat. De amendementen die nog niet in behandeling zijn genomen, worden in de beide landstalen (Frans en Nederlands) gedrukt en onder de leden rondgedeeld.
MR W. DELVA.