Fries Waddeneiland, tussen Terschelling en Schiermonnikoog gelegen. Het wordt begrensd ten W. door het Amelandergat, ten Z. door het Friese Wad en ten O. door het Pinkegat.
Het vormt één gemeente en heeft op 5725 ha (1943) 2088 inw. Langs de west- en noordkust wordt het eiland beschermd door een 20 km lange duinketen. De oostelijke uithoek is een zandplaat. Ten Z. der duinen strekken zich vlakke, ongeveer 1 m boven volzee gelegen zandgronden uit, benevens een paar smalle stroken zeeklei bezuiden de vier dorpen. Deze gronden sluiten aan de bij eb droogvallende Wadden aan en worden thans door een doorlopende zeedijk beschermd. De binnen deze zeewering gelegen polders liggen o,3-0,7 m boven volzee en wateren onmiddellijk op zee af. Vroeger was het eiland veel groter dan thans. De zee heeft herhaaldelijk grote stukken land weggeslagen; de Z.W.-kust vooral staat nog steeds aan afslag bloot, terwijl de duinen aan W.en N.-zijde elk jaar met helm beplant moeten worden, om de zeewering te versterken; voorts is in het gedeelte benoorden Nes gedurende de laatste jaren 175 ha gemengd bos (loof- en naaldhout) aangeplant. In 1871 werd het eiland door een dijk met de vaste wal verbonden. Deze dijk, welke de aanslibbing moest bevorderen, heeft niet aan het doel beantwoord en is op verschillende plaatsen doorgebroken.Landbouw was vanouds hoofdmiddel van bestaan. Bij de beide oude dorpskernen Hollum en Ballum lagen het bouw- en het hooiland (mieden) binnen zee- en vee-kerende dijken besloten. De mieden waren particulier bezit, doch zeer sterk versnipperd; in beide plaatsen is door ruilverkaveling aan deze ongewenste toestand een einde gemaakt. Buiten het bouwland en de mieden ligt de „grie”, vroeger gemene weide. Veehouderij is ook nu nog hoofdmiddel van bestaan. Op enkele gronden aan de binnenzijde van de duinen wordt akkerbouw (rogge, aardappelen) bedreven. De industrie omvat zuivelbewerking en enige verzorgende bedrijven.
In de 17de en 18de eeuw had Ameland een belangrijke zeevaart, terwijl vele Amelanders aan de walvisvaart deelnamen; aan deze tijd herinneren de vele huizen uit de 17de en 18de eeuw, (de zgn. Commandeur-gevels), die door Groenlandvaarders gebouwd en bewoond waren, en de walviskaken, die op dit houtarme eiland veelal voor terreinafscheidingen werden gebruikt. Daarnaast werd de visserij uitgeoefend, welke geheel te Hollum was geconcentreerd. Beide takken van bedrijf zijn nu verdwenen.
Het eiland telt drie kerkdorpen, nl. Hollum, het grootste, Nes het voornaamste, en Ballum; verder de gehuchten Buren en Bliek of Blijke. Nes is het centrum van het badleven, dat zich gedurende de laatste jaren voor de oorlog sterk had ontwikkeld. Daar bevinden zich ook het badhuis en talrijke zomerwoningen. Een motorboot zorgt voor geregelde verbinding met Holwerd aan de Friese kust, een station van de spoorlijn Leeuwarden-Metslawier.
Het slot Cammingha-huis bij Ballum, eertijds Jelmerastate geheten, werd in het begin der 15de eeuw door Ritske van Jelmera gebouwd en in 1604 hernieuwd. In 1829 werd het gesloopt, en alleen de steen, die de grafkelder dekte, getuigt nog van voormalige grootheid en macht.
Ten O. van het gehucht Buren ligt de kooiplaats met eendenkooi, waarin wilde eenden, smienten, talingen en andere zeevogels worden gevangen.
Geschiedenis.
Evenals van Friesland is de vroegste geschiedenis van Ameland geheel duister en vol sagen. Het oudste dat waarschijnlijk is, is het bestaan van een abdij, Bethanië, in de 9de eeuw op Ameland, die omstreeks 1100 naar Foswerd, onder Ferwerd, werd verplaatst. In de middeleeuwen is het eiland een heerlijkheid in het bezit der Cammingha’s. Betwist werd hun bezit door de Hollandse graven sinds Albrecht van Beieren en dus door de Bourgondische hertogen. Albrecht van Saksen vermeesterde het, maar liet er de Cammingha’s aan het bewind. In de tijd der Watergeuzen werd het deerlijk geplunderd. Als vrije heerlijkheid was het een tussen Holland en Friesland betwist gebied en bleef het bijv. in de Engelse oorlogen onzijdig. In 1680 overleed de laatste Cammingha en hun erfgenamen verkochten de heerlijkheid aan Johan Willem Friso (1704) voor 170 000 gulden. Sindsdien oefenden de Oranje’s er dus de hoge rechtspraak uit, daarin vertegenwoordigd door een baljuw. Van de tijd der Bataafse Republiek af is Ameland als een gewoon onderdeel van het Nederlandse territoir beschouwd en tot de provincie Friesland gebracht. Ameland was in ieder geval in de 8ste eeuw reeds een eiland. Het is door de werking van de zee bijna in tweeën verdeeld, doch weer aaneengegroeid. In 1871 werd het aan de vaste wal gehecht door een dam, die enkele jaren later weer is doorgebroken.
Klederdrachten.
De traditie, die zich hier beperkt tot de oorijzermuts en een paar begrafenisgebruiken, is nauw verwant aan die van WestFriesland. Volgens de overlevering zou een gestrand schip, met o.a. textielgoederen voor Enkhuizen aan boord, de aandacht in die richting geleid hebben. De vrouwen, die bekoord werden door de fraaie dracht van de Westfriese boerinnen, namen omtrent 1850 die vormen over en enkele oudjes houden die ook nu nog in ere.
Zilveren oorijzers met gouden „boeken” over gebreide witte ondermutsen schemeren door de bovenmutsen heen, die nooit kostbaar zijn (tulen en machinale kant), maar die met fraaie gouden „zijnaalden”, „voornaald” en „zijstekers” worden opgeluisterd. In de rouw wordt dezelfde vorm van muts gedragen, maar uitgevoerd in een zeer fijn korenblauw zijden gaas.
Bij de begrafenisplechtigheden zetten de vrouwen een stijve, zwart satijnen kaper als een nonnenkap over de oorijzer-muts (zonder goudwerk) en slaan op het kerkhof of in de rouwstoet een daartoe opzettelijk en binnenste-buiten aangedane zwarte bovenrok over het hoofd. De beide randen, die met één hand te zamen worden gehouden, laten voor het gezicht een smalle spleet vrij, waardoor de draagster kan zien. De verschijning van zulk een vrouw in treurgewaad is door de waardige plooienval bepaald indrukwekkend.
Lit.: J. Houwink, De Staatkundige en rechtsgeschiedenis van Ameland tot deze eeuw. Diss. (Leiden 1899); D. van Blom, De Amelandsche troebelen onder Marijke-Moai, De Gids, 1929 III. D. A. Brouwer, Ameland; een Sociaal-geografische studie van een Waddeneiland. Diss. (Utrecht 1936).