(Amsterdam 2 Sept. 1862 - 5 Apr. 1921), studeerde te Amsterdam in de oude talen, promoveerde cum laude in 1888, was tot 1895 leraar aan het gymnasium te ’s-Hertogenbosch, vestigde zich vervolgens in Amsterdam, waar hij door het geven van privaatlessen in zijn onderhoud voorzag. Als componist is Diepenbrock autodidact.
De sterkste impulsen heeft hij ontvangen uit de muziek van Richard Wagner. Later onderging hij ook invloeden van Mahler en toen hij in Wereldoorlog I zo heftig partij koos, dat hij zelfs zijn vroegere idool Wagner verloochende, van Debussy.Tijdens zijn leven werd Diepenbrock tot zijn grote verbittering maar al te vaak beschouwd als een leraar in oude talen die „ook” componeerde. Na zijn dood erkende men in hem een van de voornaamste figuren, die tot de hergeboorte van een scheppende Nederlandse toonkunst hebben bijgedragen. Het is zeer te betreuren, dat een averechtse propaganda de waardering voor Diepenbrock’s werk ernstig ondermijnt.
Composities: toneelmuziek: voor Marsyas, Gijsbreght van Aemstel, De vogels, Faust en Elektra; koor en orkest: Les Elfes, Hymne aan Rembrandt, Te Deum, Kyrie en Gloria (uit de ,,Missa”); mannenkoor: o.m. Stabat Mater, Veni creator, en een Missa met tenor-solo en orgel; gemengd koor o.m. Stabat Mater dolorosa, Stabat mater speciosa, Garmen saeculare, Den uil, De groote hond en de kleine kat, Wandrers Nachtlied; zang en orkest: o.m. Hymne an die Nacht, Die Nacht, Vondel’s Vaart naar Agrippine, Lydische Nacht; voorts vele liederen en enkele instrumentale werken, waarvan alleen de hymne voor viool en piano (ook voor orkest en voor viool en orkest bewerkt) van belang is. Diepen brock’s muzikale essays werden onder de titel ,»Ommegangen” gebundeld.
Lit.: E. Reeser, Alphons Diepenbrock (Amsterdam 1935).