Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

Richard WAGNER

betekenis & definitie

Duits componist (Leipzig 22 Mei 1813 - Venetië 13 Febr. 1883), studeerde aan de filosofische faculteit te Leipzig en muziek bij de Thomas-Cantor Weinlig. In 1833 werd hij koorrepetitor te Würzburg, een jaar later kapelmeester te Maagdenburg, waar de première van zijn opera Das Liebesverbot plaats vond.

Na een korte werkzaamheid te Koningsbergen werd hij in 1837 aan het operatheater te Riga verbonden. Hier begon hij de compositie van Rienzi. Twee jaar later vluchtte hij voor zijn schuldeisers en begaf zich per boot naar Parijs, op welke tocht tijdens een storm de sage van de Vliegende Hollander grote indruk op hem maakte. Ondanks de voorspraak van Meyerbeer kon Wagner te Parijs niet aan de slag komen; hij schreef wat critieken en essays, voltooide Rienzi, componeerde de Fliegende Holländer, maar leed inmiddels bittere armoede. In 1842 nam de opera te Dresden Rienzi ter uitvoering aan.Eindelijk was het lot hem gunstig: de uitvoering werd zo’n succes dat hij in 1843 tot hofkapelmeester te Dresden benoemd werd. Te Dresden werkte hij aan Tannhäuser, Lohengrin en Meistersinger.



Zijn artistieke révolutionnaire inzichten breidde hij uit tot het terrein van de politiek. Aan de mislukte revolutie van 1849 te Dresden nam hij actief deel; hij moest vluchten en vestigde zich in Zwitserland, waar hij een kring vrienden en vereerders vond en door vereersters een jaargeld aangeboden kreeg.

Hier bezon Wagner zich op de functie van de muziek in het drama; zijn desbetreffende ideeën werkte hij uit in essays als Die Kunst und die Revolution, Das Kunstwerk der Zukunft en Oper und Drama. Tevens ontwierp hij de tekst van een tetralogie Der Ring des Nibelungen. In 1854 begon hij weer te componeren, voltooide van de tetralogie Rheingold en Walküre, doch onderbrak de compositie van Siegfried om de grote liefde voor de vrouw, die hem in die dagen inspireerde, Mathilde Wesendonck, in een muzikaal monument te vereeuwigen. Dit werd de opera Tristan und Isolde, waarvoor de vijf zgn. „Wesendoncklieder” als voorstudie fungeerden. De platonische liefde wekte echter in Wagner’s gezin een onhoudbare toestand.

Met het verlaten van de villa Wesendonck braken moeilijke jaren voor Wagner aan. Wel kreeg hij amnestie en kon dus naar Duitsland terugkeren, maar de uitvoering van Tannhäuser te Parijs werd een schandaal en Tristan werd als onuitvoerbaar afgewezen door Duitse theaters. Een wending ten gunste trad in, toen Lodewijk II van Beieren hem in 1864 uitnodigde naar München te komen om zijn plannen te verwezenlijken. De kostbare projecten van Wagner wekten veel oppositie, terwijl ook de invloed, die Wagner op de koning uitoefende, en de verhouding tot de, met de dirigent von Bülow getrouwde dochter van Liszt, Cosima, de tongen in zijn nadeel in beweging brachten. De koning verzocht Wagner ter wille van de rust in zijn land Beieren te verlaten. Met Cosima vestigde hij zich in Triebschen bij Luzern.

Hier voltooide hij Meistersinger en de laatste twee delen van de „Ring” Siegfried en Götterdämmerung. Nadat zulks door echtscheiding mogelijk was geworden, trad hij in het huwelijk met Cosima. Ter gelegenheid van de geboorte van zijn zoon schreef hij voor Cosima de Siegfried Idyll voor orkest.

Inmiddels had hij in vele landen vurige vereerders gevonden, die Wagnerverenigingen oprichtten en die door geschriften en gesprekken de gehele muzikale wereld dwongen stelling te nemen pro of contra Wagner. In 1876 werd Wagner’s ideaal van een speciaal aan zijn werk gewijd theater verwezenlijkt: het Festspielhaus te Bayreuth werd geopend, met zijn speciale outillage, zijn overdekte orkest en zijn amphitheatersgewijze auditoriumruimte. Hier ontstond zijn laatste opera Parsifal. De jaarlijks terugkerende „Bayreuther Festspiele” werden het centrum voor de Wagner-vereerders, die uit alle landen samenstroomden om de voorstellingen bij te wonen. De aldus ontstane cultuur heeft op gematigder beoordelaars afstotend gewerkt, doch daarnaast valt het niet te ontkennen dat te Bayreuth tevens een operacultuur werd gevormd met de beste vocale en instrumentale krachten, waaraan alle operatheaters ter wereld een voorbeeld konden nemen.

Bibl. (behalve de muziekwerken): Mein Leben, 2 dln (München 1911, 2de dr. 1933); Gesammelte Schriften und Dichtungen, 10 dln (Leipzig 1871-’83, 6de dr. in 16 dln, I9i2-’i4); Ludwig II u. R. W., Briefwechsel bearb. von O. Strobel, 4 dln (Karlsruhe i93Ö-’37); Briefe, die Sammlung Burrell, hrg. v. J. N. Burg (Frankfurt a.M. 1953).

Lit.: biografieën van G. Fr. Glasenapp (6 dln, Kassei 18761911, fundamenteel); H. St. Chamberlain (2 dln, München 1896, 7de dr. 1919); M. Koch, 3 dln (Berlin 1907-’18, populair); J.

Kapp (Berlin 1910, Ned. vert. 1913); E. Bücken (Potsdam 1933); E. Newman, 2 dln (London 1933-’37); N. Loeser (Haarlem 1948, Componistenserie 3); P. A. Loos, R.

W., Vollendung und Tragik d. deutsch. Romantik (Bern 1952).

< >