Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Hymne

betekenis & definitie

is in de Vóórchristelijke tijd een lofzang voor de godheid, in koor in epische versmaat voorgezongen, later ook in Alexandrijnen. In de Christelijke literatuur alleen vermeld in Eph. 5 : 19 en Col. 3:16 (met het verwante Mt. 27 : 30; Mc. 14: 26; Hebr. 2:12).

In de Christelijk-Griekse liturgie ook gebruikt voor een verheven gebed, hetzij rhythmisch, hetzij in proza, bijv. het „Gloria in excelsis”. Het Latijnse woord „hymnus” werd aanvankelijk in de Vóórchristelijke literatuur weinig of nooit gebruikt. Eerst na Seneca drong het door in het Latijn van de Bijbel en kerkvaders (Tertull. Ad uxor. II, 9). Ambrosius (De off.

I, 45, 220) zegt: hymnus specialiter Deo dicitur (dus voor God gereserveerd); Augustinus (Enarr. in ps. 148, 17); hymnus cantus est cum laude Dei (een lofzang voor God). Dan vallen daaronder ook de Psalmen en bijbelse Cantica. Op den duur werd er door aangeduid: een rhythmisch en in strofen ingedeeld loflied voor God of een heilige. In meer algemene betekenis wordt er elk geestelijk lied door aangegeven, ter onderscheiding van een episch of didactisch lied en in tegenstelling met het profane lied. In beperkte en meest eigenlijke zin is de hymne het metrische en in strofen ingedeelde niet-bijbelse lied uit het brevier, meestal in vierregelige jamben. Bij uitzondering wordt ook het Te Deum een hymne genoemd.

Van de ruim 180 hymnen uit het brevier zijn er 80 uit de Christelijke Oudheid of Middeleeuwen. Een hoogtepunt bereikte de hymnodie onder Ambrosius van Milaan ca 386. De monniksregel van de H. Benedictus droeg veel bij tot de verspreiding. Midden gde eeuw was de hymne ook in het brevier van het Frankenrijk doorgedrongen (Walafridus Strabo. De exordiis, c. 26).

Aanvankelijk was Rome er niet voor; nog steeds ontbreekt de hymne in het dodenofficie, het paasofficie met octaaf, en het Triduum sacrum. Eerst in de tweede helft van de 12de eeuw won de hymne ook in het Westen meer sympathie (Tommasi, Operia omna IV).Onder paus Urbanus VIII (1623-1644) werden de hymnen van het brevier onder humanistische invloed taalkundig „verbeterd” behalve voor de oude Orden, die het eenvoudig Latijn der Middeleeuwen zo goed mogelijk hebben trachten te bewaren. De grootste kenner van de Griekse hymnen was kardinaal Pitra (1812-1889).

DOM A. BEEKMAN O.S.B.

Lit.: U. Chevalier, Poésie liturgique du moyen-âge (Paris 1893; lange lijst van Middeleeuwse liturgische hymnen); G. Dreves en C1. Blume, Analecta Hymnica (1886-1930,55 dln, met 4 dln bijdragen) ; John Julian, A Dictionary of Hymnology, setting forth the Origin and History of Christian Hymns of all Ages and Nations together with Biograph. and Critical Notes of their Authors and Translations (3rd ed., London 1925); E. Brederek, Hymnologisches Hilfslexikon (1910).

< >