Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

HOOIKOORTS

betekenis & definitie

is een aandoening die behoort tot de allergische ziekten (z allergie). Men spreekt ook wel van pollenallergie. De voornaamste ziekteverschijnselen zijn rijkelijke afscheiding van waterig vocht uit de neus, niezen, zwelling van de slijmvliezen van neusholte en bijholten, dientengevolge neusverstoppingen en dikwijls hoofdpijn.

De bindvliezen der ogen zijn rood, de oogleden gezwollen; de ogen tranen sterk en er bestaat dikwijls lichtschuwheid. Ook in de keel en de diepere luchtwegen kunnen zich prikkelingsverschijnselen met verhoogde secretie en zwelling der slijmklieren voordoen; niet zelden ontstaan dientengevolge op den duur asthma-aanvallen (hooi-asthma). In het merendeel der gevallen beginnen de bezwaren van hooikoorts op een leeftijd tussen 15 en 35 jaar.Hooikoorts wordt in Nederland vnl. in het voorjaar, nl. van half Mei tot eind Juli, veel minder omstreeks Sept., waargenomen. In West-Europa is het stuifmeel van grassen, o.a. rogge, verder maïs de voornaamste oorzaak; daarnaast kan het stuiven van olmen, wilgen en populieren, misschien ook van eiken, linden, beuken enz. bij sommige lijders aanvallen veroorzaken. De bezwaren zijn het sterkst bij droog, warm weer, wanneer veel stuifmeel in de lucht zweeft; regen daarentegen geeft spoedig verlichting van de verschijnselen. Bij ieder ziektegeval gaat men door middel van de zgn. huidreacties na, voor welke stuifmeelsoorten de patiënt overgevoelig is. Men brengt daartoe in oppervlakkig gemaakte schrapjes in de huid wat van de verschillende soorten pollen of extracten daarvan.

Ontstaan om het schrapje een zwelling en een roodheid, dan wijst dit op een overgevoeligheid, ten minste wanneer de extracten bij normalen een dergelijke reactie niet geven. In de regel gaat een overgevoeligheid van de huid met die van slijmvliezen en oogbindvlies samen. Er bestaan bovendien nog andere reacties. De meest afdoende maatregel om hooikoorts te voorkomen, is het verwijderd houden van de stuifmeelsoorten, die voor de patiënt in kwestie nadelig zijn. Daartoe zal deze tijdelijk van verblijfplaats moeten veranderen of moet de lucht, die in de vertrekken van de lijder binnenstroomt, worden gefiltreerd, waarvoor verschillende methoden bestaan. Tegenwoordig is het gebruikelijk de overgevoeligheid van hooikoortspatiënten voor pollen te verminderen.

Men bereikt dit door hen lang vóórdat de hooikoortsperiode begint, het beste het gehele jaar door, regelmatig in te spuiten met extracten van die pollen (z desensibilisatie), een behandeling, die wegens daaraan mogelijk verbonden gevaren door een deskundig medicus moet worden uitgevoerd. Men heeft ook bepaalde voedingsvoorschriften aanbevolen, waarbij alle meel, van welke soort en in welke vorm ook, verboden is. Door anderen wordt waarde gehecht aan Röntgenbestraling, behandeling met injecties van eigen bloed, met vitamine-D enz.

Een deel der hooikoortspatiënten kan de verschijnselen onderdrukken door het gebruik van anti-histaminica (z histamine), geneesmiddelen welke kunnen worden ingenomen of in oplossing in de neus worden ingedruppeld. In de vorm van tabletten hebben bedoelde middelen bij een deel der lijders aan deze overgevoeligheidsziekte geen of onvoldoende resultaat, ofwel moet wegens hinderlijke bijwerkingen van de toepassing worden afgezien. Tegen aanvallen van hooi-asthma worden adrenaline-inspuitingen gegeven. De intraveneuze inspuiting van een calciumverbinding brengt bij manifeste hooikoorts soms aanzienlijke verlichting. De hooikoorts is een niet gevaarlijke, doch erg hinderlijke aandoening, die zelfs de validiteit van talloze patiënten voor kortere of langere tijd opheft. Een aanzienlijk verlies aan werkkracht wordt dientengevolge door de gemeenschap geleden.

DR J. VAN NIEKERK

Lit.: M. Mackenzie, Hay Fever (London 1884); W. Storm van Leeuwen, Allergische Krankheiten (Berlin 1928); Coca, Walzer and Thommen, Asthma and Hay Fever (London 1931); Rackemann, Clinical Allergy; Asthma and Hay Fever (New York 1931); R. A. Cooke, Allergy in Theory and Practice (Philadelphia 1947); W. T.

Vaughan and Black, Practice of Allergy (St. Louis 1948); J. L. Valléry-Radot, Précis des maladies allergiques (Paris 1949); J. Freeman, Hay Fever (London 1950); L. Tuft, Clinical Allergy (Philadelphia 1950).

< >