bisschop van Riga (overl. te Riga 17 Jan. 1229), de stichter van de Duitse kolonie Lijfland, een telg van de ridderlijke stam der Appeldern te Bremen, was aldaar sedert 1189 domheer en zag zich in 1199 tot bisschop van Lijfland benoemd. Hij onderwierp met een kruisvaardersleger dit land, om het missiewerk, door den Augustijner koorheer Meindert begonnen, met succes te kunnen doorzetten.
In 1200 bracht hij een groot aantal landverhuizers op 23 schepen naar de mond van de Duna en stichtte aldaar in 1201 de stad Riga. Onvermoeid was hij nu bezig, om nieuwe landverhuizers derwaarts te lokken. Tot dertienmaal toe volbracht hij een reis naar Duitsland en meermalen naar Italië en steeds keerde hij naar Lijfland terug, waar hij het evangelie verkondigde en de grondslagen legde voor het Duitse gezag in die streken. Op 1 Apr. 1207 ontving hij van keizer Philips dat gewest als een leen van het Duitse Rijk. Ook veroverde hij Semgallen en stichtte er een bisdom. Verder voerde hij tegen de Orde der ridders van Christus en tegen Waldemar, koning van Denemarken, een hardnekkige oorlog om Estland. In 1224 slaagde hij er in, ook Estland aan zijn heerschappij te onderwerpen en benoemde er zijn broeder Herman tot bisschop. Keizer Frederik II verhief Albert tot vorst; ook paus Honorius verleende hem vele voorrechten. Hoewel zijn karakter vele zwakheden vertoont, hij was o.a. zeer heerszuchtig, was hij een der grootste missiebisschoppen van Oost-Europa.Lit.: Th. Schiemann, Russland, Polen und Livland, II (1887); F. Winkelmann, Philipp v. Schwaben und Otto IV (1873-78), II; Idem, Friedrich II, 2 Teile (1889-’98); A. Hauck, Kirchengeschichte Deutschlands, 3. u. 4. Aufl. (1913).