noemt men in het algemeen de burcht ener Griekse stad, in het bijzonder de burcht der stad Athene. — De Akropolis te Athene is een kalkrots, die vrijwel geheel geïsoleerd oprijst uit de voornaamste vlakte van Attika; de wanden zijn steil en onbeklimbaar, behalve aan de westzijde, waar steeds de toegang is geweest. Reeds in de Mykeense tijd lag op deze rots een nederzetting, waarschijnlijk het paleis van een vorst, en was de rots met een burchtmuur versterkt; de overblijfselen van dit paleis heeft men ten O. van het Erechtheion bij opgravingen ontdekt en stukken van de burchtmuur heeft men op verschillende plaatsen teruggevonden.
Later is de Akropolis het middelpunt en de burcht van de stad Athene geworden. De oudste burchtmuur (het Pelargikon) was tegelijkertijd de oudste stadsmuur en is in stand gebleven tot de verwoesting van de burcht door de Perzen in het jaar 479 v. Chr. Bij de opbouw van de stad, na de verdrijving der Perzen, heeft men de burchtmuur eerst zo goed mogelijk hersteld. Later, na het jaar 465 v. Chr., heeft Kimon een nieuwe muur om de burcht laten bouwen, opgetrokken als terrasmuur, evenals de oude muur, maar een groter vlak omsluitend en regelmatiger van aanleg. Deze muur uit de tijd van Kimon is, herhaaldelijk hersteld, tot op de huidige dag in stand gebleven.De toegang tot de voornaamste poort in de burchtmuur aan de westzijde wordt bereikt langs een weg om de vooruitspringende rotspunt, waarop later het tempeltje voor Athena-Nike lag, en langs een pad met trappen in verbinding met de bron, die de burcht van water voorzag, de Klepsydra, aan de N.W.hoek. Een monumentaal poortgebouw is eerst door de Pisistratiden in de tweede helft der 6de eeuw v. Chr. opgericht. Dit poortgebouw is door de Perzen in 479 v. Chr. verwoest, maar schijnt korte tijd later wederom te zijn hersteld. Een veel groter poortgebouw, de Propylaeën, is gebouwd van Attisch marmer in de jaren 437-432 v. Chr., naar de plannen van den bouwmeester Mnesikles, maar is door het uitbreken van de Peloponnesische oorlog, in het jaar 431 v. Chr., nooit geheel voltooid en is ook niet volgens het oorspronkelijke plan uitgevoerd, daar men niet de beschikking heeft kunnen krijgen over het gehele terrein, dat daarvoor nodig was en dat door verschillende heiligdommen was ingenomen. De Propylaeën, die nog grotendeels zijn bewaard en niet lang geleden, van 1908-1917 door den Grieksen architect Walanos, zeer zorgvuldig zijn gerestaureerd, bestaan uit een grote centrale hal en twee vleugels, de Pinakotheek aan de N.W.zijde en een kleinere hal aan de Z.W.zijde, die te zamen ongeveer de vorm vertonen van het oudste toneelgebouw van het Attische theater en waarschijnlijk daarnaar zijn nagevolgd. De centrale hal, die ruim 18 m breed is en ruim 25 m diep, bestaat uit twee delen, een ruimere hal aan de ingangszijde en een kleinere hal aan de zijde van de burcht, gescheiden door een wand met vijf openingen, een grote deur in het midden, die ook door wagens en offerdieren kan worden gebruikt, en twee kleinere deuren, die alleen langs trappen toegankelijk zijn aan weerszijden. De grote hal aan de voorzijde heeft zes dorische zuilen in het front, terwijl het dak bovendien werd ondersteund door tweemaal drie ionische zuilen, aan beide zijden van de voornaamste toegangsweg; de hal aan de burchtzijde heeft eveneens zes dorische zuilen in het front, maar is zo smal, dat geen verdere zuilen nodig zijn om het dak te helpen dragen. De noordelijke vleugel, de Pinakotheek genaamd, omdat daar later schilderijen werden bewaard, bestaat uit een zaal van bijna 11 bij 9 m, en een voorhal, die 5 m diep is, gescheiden door een wand met een deur en twee vensters; de ingangszijde van de voorhal wordt gevormd door drie dorische zuilen tussen anten. De zuidelijke vleugel had oorspronkelijk even groot moeten worden, maar alleen het front, van de drie dorische zuilen tussen de twee anten, is volgens het plan opgetrokken; de hal achter dit front is veel kleiner geworden, zowel in de breedte als in de diepte; in het Z. stuitte deze hal tegen de oude burchtmuur, die daar de grens vormde van het heiligdom van Artemis-Brauronia, en in het W. tegen het heiligdom van Athena-Nike. Volgens het oorspronkelijke plan zouden tegen de centrale hal ook aan de zijde van de burcht hallen zijn aangebouwd, die veel grotere afmetingen moesten krijgen dan de hallen aan de ingangszijde, zodat het gehele bouwwerk ongeveer 65 m breed zou zijn geworden; maar deze hallen zijn nooit gebouwd.
Tegenover de Z.W. hal van de Propylaeën sprong een gedeelte van de rots, waarop de Akropolis ligt, uit in westelijke richting. Deze rots is ommuurd tot een bastion, dat de toegang naar de Propylaeën aan de zuidzijde afsluit. Boven op dit bastion lag het heiligdom van Athena-Nike met het kleine tempeltje, dat aan deze godheid was gewijd. Het bastion moet na 448 v. Chr. zijn opgetrokken; met de bouw van het tempeltje is waarschijnlijk in 432 v. Chr. begonnen, maar het is eerst in later tijd voltooid. Het tempeltje bestaat uit een kleine ruimte (de cella) en een ondiepe hal met vier ionische zuilen in het front aan de oosten de westzijde; de cella is toegankelijk door een deur aan de oostzijde. Van de toegangsweg naar de Akropolis kon men het heiligdom van Athena-Nike langs een kleine trap bereiken.
Aan de noordzijde van de toegangsweg, tegenover het bastion van Athena-Nike, staat de basis van het monument voor Agrippa, opgericht omstreeks 27 v. Chr. Waarschijnlijk in de tijd van keizer Claudius, omstreeks 50 na Chr., is in plaats van de toegangsweg een monumentale marmeren trap gebouwd. Aan de voet van deze trap staat thans een poort (gewoonlijk genoemd naar den Fransen archeoloog E. Beulé, die deze poort in 1852 en 1853 heeft opgegraven); deze poort met de beide torens, die haar omsluiten, dateert waarschijnlijk eerst uit de 4de eeuw na Chr. en is in de Byzantijnse tijd gerestaureerd. De Franken en later de Turken, die de Akropolis wederom als een vesting inrichtten, hebben aan de ingangszijde torens en een batterij gebouwd, die in de 19de eeuw geheel zijn afgebroken.
Het voornaamste bouwwerk op de Akropolis is de grote tempel voor Athena-Parthenos, het Parthenon, geheel opgetrokken van Attisch marmer van 447-432 v. Chr., onder den architect Iktinos en Kallikrates als leider van de bouw, in de tijd van Perikles, wiens raadsman voor de zaken der kunst Pheidias was. De tempel heeft acht dorische zuilen aan het oost- en westfront en zeventien zuilen aan de noord- en zuidzijde; hij meet 72,53 bij 33,88 m. De tempel omvat een dubbele cella, aan de oostzijde de grootste ruimte, honderd voet (32,84 m) lang, met het grote beeld van Athena-Parthenos, vervaardigd van goud en ivoor naar het ontwerp van Pheidias en voltooid in 438 v. Chr., en aan de westzijde het eigenlijke Parthenon, dat als schatkamer dienst deed. Vóór elk dezer afdelingen van de cella is nog een hal met zes zuilen in het front. Het geheel is door een krans van zuilen omgeven. De tempel is rijk versierd met sculpturen, aan de buitenzijde een reeks van metopen, om de cella achter de buitenste krans van zuilen een fries, voorstellende de optocht der Panathenaeën, en in de gevels groepen van grote figuren, voorstellende aan de oostzijde de geboorte van de godin Athena uit het hoofd van Zeus en aan de westzijde de strijd van de goden Athena en Poseidon om het Attische land. Het Parthenon is in de 5de eeuw na Chr. verbouwd tot een Christelijke kerk, die na de verovering door de Turken in een Mohammedaanse moskee is veranderd. In het jaar 1687 werd het Parthenon zwaar beschadigd door de ontploffing van een kruitmagazijn in het gebouw tijdens het beleg van Athene door de Venetianen. Omstreeks 1802 of 1803 heeft Lord Elgin, als ambassadeur te Constantinopel een aantal sculpturen uit het gebouw laten breken en naar Londen laten overbrengen; later zijn deze sculpturen, bekend als de Elginmarbles, aangekocht voor het Brits Museum, waar zij nu nog worden bewaard. Het gebouw is gerestaureerd onder leiding van den Grieksen architect Walanos; in het jaar 1930 is men daarbij gereed gekomen met de wederoprichting (anastylosis) van de zuilen, die bij de ontploffing waren omgevallen, aan de noordzijde; later is men overgegaan tot de wederoprichting van de zuilen aan de zuidzijde.
Onder het Parthenon uit de tijd van Perikles bespeurt men nog de overblijfselen van een oudere tempel, die een weinig smaller was, maar ook een weinig langer. Dit gebouw kan slechts zes zuilen in het front hebben gehad en zestien aan elke lange zijde. Daar men aan de overblijfselen van dit gebouw sporen van brand meende te bespeuren, nam men aan, dat het gebouw bij de verwoesting van de Akropolis door de Perzen in het jaar 480 v. Chr. is verbrand, terwijl het nog in de stellingen stond. Thans denkt men veeleer, dat met de bouw eerst na dat jaar een aanvang is gemaakt. Voor het Parthenon uit de tijd van Perikles heeft men de onderhouw van de oudere tempel als fundament gebruikt.
Vóór het oostelijk front van het Parthenon liggen de overblijfselen van een klein rond gebouwtje, dat aan Roma en Augustus was gewijd, blijkens een inscriptie, zeker omstreeks 25 v. Chr. Het gebouwtje is vooral merkwaardig omdat men de architectuur en de decoratie heeft nagevolgd van het Erechtheion. Daarbij heeft men de vormen op voor ons nog herkenbare wijze overgebracht in de stijl van de tijd omstreeks het begin onzer jaartelling.
Het Erechtheion is het tweede belangrijke bouwwerk op de Akropolis. Het gebouw ligt op de plaats, van bouwen en om de uiterst verfijnde bewerking van het marmer; de Propylaeën vertonen een bijzonder vernuftige oplossing van moeilijke bouwkunstige problemen.
PROF. DR A. W. BYVANCK
Lit.: W. Judeich, Topografie von Athen (2de uitg., 1931); G. Fougères et Ch. Picard, L’Acropole d’Athènes (19241931); W. Hege und G. Rodenwald, Die Akropolis (1930).