Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-06-2022

Advent

betekenis & definitie

(adventus, komst) is in de Westerse liturgie de benaming voor de laatste weken die aan Kerstmis voorafgaan en waarin de Kerk de gelovigen voorbereidt op de komst van Christus. Is ontstaan in het midden van de 5de eeuw als gevolg van de strijd tegen de ketterijen van Nestorius en Eutychius omtrent de Persoon van Christus.

In Gallië kende men toen vijf Advent-Zondagen; de Romeinse liturgie had er slechts vier, zoals nu nog. Het Romeinse gebruik was in de 11de eeuw overal doorgedrongen. Buiten Rome worden sporen van een voorbereidingstijd op Kerstmis reeds aangetroffen op de synode van Saragossa in 380. De Ambrosiaanse en Mozarabische ritus tellen zes Advents-Zondagen. Als voorbereidingstijd is de Advent minder streng dan de Veertigdaagse vasten vóór Pasen. Het boetekarakter toont zich in de paarse kleur der liturgische gewaden, het weglaten van het Gloria, het zwijgen van het orgel. De vreugde uit zich in het behoud van het Aleluia, in de Zondag Gaudete, d.i. de derde, wanneer het orgel mag worden bespeeld en de paarse kleur door rozerood wordt vervangen; ten slotte in de beroemde O-antifonen der laatste acht dagen. In de derde week vallen de Quatertemperdagen, die sterk doordrongen zijn van de Adventsgedachte. Aan het Kerstfeest gaat vooraf een Vigilie als onmiddellijke voorbereiding.In het Oosten bereiden de christenen zich op Christus’ geboortefeest voor door een veertigdaagse vasten en zijn de laatste twee Zondagen gewijd aan de patriarchen en heiligen van het Oude Verbond.

Met de Advent begint in de Latijnse liturgie het kerkelijk jaar. In enkele streken komt men nog Adventsgebruiken tegen, getuigend van dichterlijk-naïeve vroomheid, welke veelal verband houden met Oudgermaanse gebruiken.

DOM. A. BEEKMAN O.S.B.