(Pietersz.), Nederlands jurist en philoloog (Rotterdam 1654 - Amsterdam 1720), was koopman te Amsterdam en werd aldaar poorter in 1688; van 1697 tot 1702 was hij diaken bij de Doopsgezinde gemeente. Hij had een bijzondere belangstelling voor het in Nederland geldende zeerecht, waaromtrent hij in de Nederlandse taal een werk publiceerde, dat veel gezag genoot, verschillende keren werd herdrukt en aangevuld en nog steeds een belangrijke bron is voor de kennis van het vroegere Nederlandse zeerecht.
Daarnaast schreef hij in het Latijn, op aansporen van zijn geloofsgenoot Lambert ten Kate, een werk over de Nederlandse grammatica en publiceerde verder o.a. een scherp strijdschrift tegen het Spinozisme.Bibl.: Inl. tot de Christelyke gods-geleerdheid (Amsterdam 1698, uitg. d. Marten Schagen); Het mom-aengezicht der atheïsterije afgerukt, of de wederlegging der zedekunst van Spinoza (Amsterdam 1707) ; Lingua Belgica idea grammatica, poëtica, rhetorica, deprompta ex adversariis Anonymi Batavi (Amstelredam 1707, herdr. d. E. van Driel, Lugduni Bat. 1783) ; Nederlants seerechten, avaryen en bodemeryen: begrepen in de gemeene costuimen vander see (Amsterdam 1711, herdr. 1716, 1730, 1764).
Lit.: J. G. Frederiks en F. J. van den Branden, Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde, 2de dr. (Amsterdam 1892); R. Dekkers, Bibliotheca belgica juridica (Brussel 1951).