Deens dichter (Gartz, op Rügen, 28 Mrt 1769 Gottorp 26 Dec. 1826), stamt uit een Duits adellijk geslacht en heeft nooit geleerd zich volkomen goed in het Deens uit te drukken.
Hij studeerde archaeologie en staatswetenschappen in Göttingen, ondernam grote reizen door Duitsland, Italië, Zwitserland, Frankrijk en Nederland. Daarna maakte hij snel promotie als ambtenaar en kwam in staatsbetrekking in Gottorp.
Hij was een echte romanticus, vol verlangen naar sympathie bleef hij eenzaam; hij leed onder een onbestemd heimwee, gevoelde zich diep ongelukkig, zonder enig houvast in het leven. Hij schreef een aantal verhalende gedichten en sombere, enigszins overspannen lyriek (Digte, 1803; Nye Digte, 1808).