Jhr, Nederlands staatsman (Amsterdam 14 Sept. 1836 - ’s-Gravenhage 8 Oct. 1925), studeerde in de rechten te Utrecht, promoveerde in 1861, werd in hetzelfde jaar gezantschapsattaché en later chef van het kabinet van de minister van Buitenlandse Zaken en in 1874 minister-resident. Als zodanig verbleef hij te Stockholm.
Van 1879-1884 was hij commissaris des konings in de provincie Zeeland. In 1885 werd hij minister van Buitenlandse Zaken in het laatste kabinet Heemskerk (tot 1888). Van 1891-1913 was hij lid van de Tweede Kamer; vooral de internationale zaken hadden toen zijn belangstelling, waarvoor hij zich dikwijls met heldere redevoeringen en scherpzinnige critiek in de debatten mengde. In 1909 werd hij minister van Staat. In het internationale leven speelde hij een voorname rol, vnl. tijdens de Eerste Haagse Vredesconferentie in 1899, tot welker vice-voorzitter hij werd benoemd; als zodanig nam hij aan bijna alle werkzaamheden der conferentie deel. In 1904 werd hij voorzitter van de Carnegie-stichting te ’s-Gravenhage en hij opende in 1913 het Vredespaleis.Bibl.: Eenige opmerkingen over de deelbaarheid der verbintenissen in ons burgerlijk recht, diss. Utrecht (1861): Ter toelichting van de Limburgsche kwestie (’s-Gravenhage 1864).
Lit.: F. A. C. van Lynden van Sandenburg, Le Jonkheer A. P. C. van K. (Grotius, Annuaire intern. pour l’année 1924).