Gereformeerd godgeleerde en Nederlands staatsman (Maassluis 29 Oct. 1837 - ’s-Gravenhage 8 Nov. 1920), studeerde te Leiden, waar zijn vader predikant was, theologie en letteren. Van zijn leermeesters hebben alleen J.
H. Scholten, de dogmaticus van de moderne richting, en de neerlandicus M. de Vries hem blijvend beïnvloed. Onder Scholten promoveerde hij in 1862 in de theologie, met een proefschrift over een historisch-dogmatisch onderwerp. Vervolgens was hij Ned. Herv. predikant te Beesd (1863), te Utrecht (1867) en te Amsterdam (1870). Aan deze ambtsbediening, die hij sinds 1872 gecombineerd had met de hoofdredactie van het toen opgerichte antirevolutionnaire dagblad De Standaard, kwam in 1874 een einde door zijn lidmaatschap van de Tweede Kamer (tot 1877). In 1880 werd hij hoogleraar aan de Vrije Universiteit, als hoedanig hij in functie gebleven is tot 1901. Tevens was hij van 1894 af opnieuw Kamerlid. Van 1901 tot 1905 beheerde hij het departement van Binnenlandse Zaken in het door hem gevormde en geleide ministerie. Na zijn aftreden als minister-president had hij nog van 1908 tot 1912 zitting in de Tweede, van 1913 tot 1920 in de Eerste Kamer.Met zijn uitzonderlijke gaven als geleerde, politicus, organisator, redenaar en journalist is Kuyper bijna een halve eeuw lang een van de markantste en invloedrijkste figuren geweest in het kerkelijk en staatkundig leven van Nederland. Door zijn aanhangers is hij vurig vereerd, door tegenstanders heftig verguisd. Deze bestrijding werd ten dele uitgelokt door zijn wijze van optreden, die ook op sommigen van zijn geestverwanten telkens weer prikkelend werkte, maar in hoofdzaak gold zij de beginselen, die hij voorstond, en de consequenties, die hij daaruit ontwikkelde.
Kuyper had zich als levensdoel gesteld, de natie terug te brengen tot de gehoorzaamheid aan de geboden Gods. Daartoe wilde hij enerzijds aan het Gereformeerde volksdeel in kerk, staat en maatschappij weer de invloed verschaffen, die het tijdens de liberale overheersing verloren had, anderzijds aantonen, dat het Calvinisme, welks grondgedachten hem, na een kortstondige overhelling tot het modernisme, in vlees en bloed waren gegaan, in staat was te beantwoorden aan de behoeften van de nieuwe tijd. Deze doelstelling heeft heel zijn veelzijdige werkzaamheid beheerst.
Zijn aanhangers, de eenvoudige vromen, die nog vasthielden aan de Gereformeerde leer, vormden bij zijn eerste optreden een groep, die weinig in tel was bij het „denkend deel der natie”, en zich zoveel mogelijk onthield van aanraking met de moderne cultuur. Op hen had het toen reeds in zijn nadagen verkerend Réveil, de Protestantse geloofsherleving onder de hogere standen, weinig vat gekregen. Alleen bij Groen van Prinsterer, uit deze kring voortgekomen, kon Kuyper onmiddellijk aanknopen. Op twee gebieden tegelijk zette hij diens strijd voort: op kerkelijk terrein tegen de gelijkberechtiging van vrijzinnigheid en orthodoxie in de Hervormde Kerk, en op staatkundig terrein tegen de overheersing door het liberalisme van allerlei schakering. Zijn kerkelijke actie leidde tot een scherp conflict, de Doleantie van 1886, waaruit de Gereformeerde Kerken als afzonderlijk verband zijn voortgekomen. Een zelfde vereniging van theoretische en practische bedrijvigheid kenmerkte zijn staatkundig optreden. Op de beweging van het Volkspetitionnement tegen de voor het bijzonder onderwijs nadelige schoolwet-Kappeyne bouwde hij de hechte organisatie van de Antirevolutionaire Partij, waarin hij tot zijn dood toe een dominerende positie heeft behouden, en die hij in zijn uitvoerig werk Ons Program een principiële basis gaf, zo stevig en duidelijk als geen enkele staatspartij in Nederland nog bezat.
De coalitie met de Rooms-Katholieken, wier emancipatiestrijd met die van de antirevolutionnairen parallel liep, en de uitbreiding van het kiesrecht, waarvoor Kuyper, overtuigd democraat, krachtig heeft geijverd, brachten de rechtse partijen in de meerderheid. De bekroning van zijn staatkundige loopbaan vormde zijn presidentschap van het tweede coalitie-ministerie, waarin hij o.a. een wijziging van de Hoger-Onderwijswet tot stand bracht, die voor bijzondere universiteiten de mogelijkheid opende van erkenning hunner graden.
Evenals in de politieke nam Kuyper ook de leiding in de sociale actie. Hij is een van de eersten in Nederland geweest, die de ingrijpende betekenis onderkende van het sociale vraagstuk. Tegenover liberaal individualisme en behoudzucht in eigen kring pleitte hij voor vakorganisatie, voor bescherming van de arbeid van overheidswege en voor een actieve sociale politiek. Dat hij als minister veel minder dan velen verwacht hadden de sociale wetgeving bevorderd heeft, kan ten dele daaruit verklaard worden, dat de beteugeling van de grote spoorwegstaking van 1903 een aanzienlijk deel van zijn tijd en kracht gevergd heeft.
Het sluitstuk van Kuyper’s strijd voor de staatkundige en maatschappelijke emancipatie van de „kleine luyden” vormde zijn wetenschappelijke arbeid. Het gold hier de opheffing van een achterstand van eeuwen, gedurende welke het Calvinisme grotendeels in gebreke was gebleven. De Vrije Universiteit, onder zijn leiding gesticht, diende als centrum van herleefde wetenschapsbeoefening. In tal van geschriften betoogde Kuyper zelf, dat het Calvinisme niet opgaat in theologie, maar een universeel stelsel van levens- en wereldbeschouwing is. Zijn „neo-Calvinisme” wilde de alzijdige uitwerking zijn van de in het oorspronkelijke Calvinisme aanwezige, maar niet tot hun volle consequenties doorgevoerde grondbeginseselen, ten einde het aldus „in rapport” te brengen met het cultuurleven van de 19de eeuw. Zijn beschouwing en betrekkelijke waardering van de moderne cultuur steunde op de door hem ontwikkelde leer van de gemene gratie, d.i. de algemene genade Gods, die de zonde in haar gevolgen stuit en de progressie der beschaving mogelijk maakt. Daaruit leidde hij de roeping af tot kerstening van deze cultuur als taak van de Christen. In verband daarmee wees hij telkens weer met grote nadruk op de onverzoenlijke antithese van geloof en ongeloof als richtgevend principe ook van het georganiseerd optreden.
Over Kuyper’s persoon en werk bestaat nog allerminst eenstemmigheid van oordeel. Algemeen is echter de erkenning van zijn grote betekenis als emancipator van een volksgroep, die een essentieel element vormt in de Nederlandse samenleving.
PROF. DR H. SMITSKAMP
Bibl. : Het Calvinisme, oorsprong en waarborg onzer constitutioneele vrijheden (1874); Ons Program (1879); Souvereiniteit in eigen kring (1880) ; Het sociale vraagstuk en de Christelijke religie (1891); E voto Dordraceno. Toelichting op den Heidelbergschen Catechismus (4 dln, I892-’95) ; Encyclopaedie der Heilige Godgeleerdheid (3 dln, 1893-’94) ; Het Calvinisme (1899) ; De gemeene Gratie (3 dln, 1902-1905); Om de oude Wereldzee (2 dln, 1907- 1908) ; Parlementaire redevoeringen (4 dln, 1908-1910) ; Pro Rege of het Koningschap van Christus (3 dln, 1911-1912) ; Antirevolutionaire Staatkunde (2 dln, 1916-1917). Zie voorts: J. C. Rullmann, Kuyper-bibliografie (3 dln, 1923-1940).
Lit.: W. F. A. Winckel, Leven en arbeid van A. K. (1919); H. Colÿn,Levensbericht van Dr A. K. (1923) ; J. C. Rullmann, A. K. (1928); P. A. Diepenhorst, Dr A. K. (1931); H. Colijne.a. Kuyper-gedenkboek (1937); A. A. van Ruler, Kuypers idee eener Christelijke cultuur (z. j.); P. Kasteel, A. K. (1938); J. en A. Romein, A. K., de Klokkenist der kleine Luyden. Erflaters van onze beschaving, dl IV (1940); L Praamsma, A. K. als kerkhistoricus (1945); S. J. Ridderbos, De theologische cultuurbeschouwing van A. K. (1947); H. J. Langman, Kuyper en de volkskerk (1950). Zie voorts: D. Grosheide, Lijst van geschriften betreffende leven en arbeid van Dr A. K. Antirev. Staatkunde, driem. uitg., 13de jg. (1939).
Doctor Abraham Kuyperstichting,
opgericht in 1921, houdt zich bezig met de wetenschappelijke bestudering van de betekenis en de toepassing der antirevolutionnaire beginselen. Haar bureau, met leeszaal en bibliotheek, is gevestigd te ’s-Gravenhage. Haar orgaan is het sinds 1924 verschijnend maandblad Antirevolutionaire Staatkunde. Door de Kuyperstichting wordt ook het Kuyper-archief bewaard.