Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-06-2022

Ablaut

betekenis & definitie

is een door Jakob Grimm ingevoerde term uit de vergelijkende taalwetenschap, die in het Nederlands wel wordt weergegeven door klankwisseling, in het Frans door alternance vocalique of apophonie. Onder ablaut verstaat men een uit de Indo-Europese tijd stammende wisseling van vocalen in etymologisch bij elkaar behorende woordstammen of suffixen.

Het verschijnsel is het eerst waargenomen in de stamlettergrepen der sterke werkwoorden door den Nederlander Lambert ten Kate (1674-1731). De wisseling kan qualitatief zijn, bijv. in bind:bond:band (drie gedekte, verschillende vocalen) en quantitatief, bijv. in nam:namen (verschil in lengte der vocalen).Men onderscheidt verschillende ablaut-reeksen, naar gelang van de vocalen die er in optreden. Heeft de wortel waarvan dien uitgaat een korte vocaal, dan spreekt men van een „lichte” reeks, heeft zij een lange vocaal, dan spreekt men van een „zware” reeks. In zo’n reeks onderscheidt men een normale trap (bijv. e : o), een rekkingstrap (bijv. ē : ō), een reductietrap — waarin nog een rest van de vocaal over is — en een nultrap, waarin de vocaal geheel is uitgestoten.

De oorzaken van de ablaut zijn niet geheel duidelijk. Men zoekt de verklaring van de quantitatieve ablaut in het intensiteitsaccent en die van de qualitatieve ablaut in het muzikale accent.

DR B. VAN DEN BERG

Lit.: R. C. Boer, Oergermaansch Handboek (1924) ; A. Meillet, Introduction à l’étude comparative des langues Indo-Européennes (1922); H. Hirt, Der Indogermanische Ablaut (igio); H. Hirt, Indogermanische Grammatik (1927-1929); H. Güntert, Indogermanische Ablautsprobleme (1916).

< >