Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-06-2022

Aardpeer

betekenis & definitie

ook wel topinamboer, aardartisjok, Jeruzalem-artisjok genoemd, is de knol van de Helianthus tuberosus L. een tot de familie der Composieten (Samengesteldbloemigen) behorende plant, afkomstig uit Noord-Amerika. De plant, die ongeveer twee meter hoog wordt, vormt in de grond enigszins spitse, duidelijk gelede stengelknollen, die als koolhydraat hoofdzakelijk inuline bevatten (12 pct vers en 60 pct van de droge stof), verder wat zetmeel en wat laevulose (2-5 pct).

De houtige, ruw behaarde en rijk bebladerde stengels, met hartvormige, eironde bladeren, vertakken zich weinig; naar boven worden de bladeren smaller; ze zijn evenals die van de zonnebloem (Helianthus annuus L.) ruw en kort behaard. De plant, die in het laatst der 16de eeuw in Europa werd ingevoerd, werd in Nederland het eerst gekweekt door den Terneuzensen predikant, Petrus Hondius, die de plant heeft beschreven in zijn bekende dichtwerk over het buitenleven op het landgoed „Moufe Schans” (1621). De „onderaardse artisjok” zoals Hondius de aardpeer toen al noemde, werd al spoedig verspreid over Zeeland en Vlaanderen en verder over Nederland. Tegenwoordig wordt dit gewas hier weinig meer verbouwd in tegenstelling met Hongarije, het Zuiden van Frankrijk en Duitsland en Corsica. In Nederland komt de plant vrijwel niet tot bloei. De bladeren worden als veevoer en de stengels als brandstof gebruikt. De knollen, die in het najaar nog bitter zijn, laat men gedurende de winter in de grond zitten; door de omzetting van de inuline in suiker worden ze dan zoet. In het voorjaar kan men 10 000-20 000 kg per ha oogsten; de knollen, die indien met zorg toebereid ook door den mens als groente of compote gebruikt kunnen worden, zijn tamelijk flauw van smaak; ze vormen een uitstekend veevoeder en worden soms tot spiritus verwerkt.

< >