Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-06-2022

Aanstelling

betekenis & definitie

Ofschoon dit woord, en met name het werkwoord „aanstellen”, in het gewone spraakgebruik ook wel voor aanwijzing door particulieren wordt gebruikt — een fabrikant kan bijv. wel een bewaker van zijn fabrieksterrein „aanstellen” — staat het als technische term gelijk met „benoeming” en is dan de éénzijdige Overheidsdaad, waardoor iemand ambtenaar (beambte) in dienst van een publiekrechtelijk lichaam wordt. In die zin bijv. in de Ambtenarenwet-1929.

Een aanstelling geschiedt tijdelijk, voorlopig (met name op proef), of vast. Soms (burgemeester, secretaris College van Curatoren Rijksuniversiteiten) geschiedt zij voor een beperkt aantal jaren, met mogelijkheid van herbenoeming. Benoeming voor het leven is uitzondering. Zij heeft volgens de Grondwet plaats voor leden van de rechterlijke macht en van de Rekenkamer. Dat verhindert niet, dat men hun op een bepaalde leeftijd (voor de Rekenkamer zie men de Comptabiliteitswet; voor de rechterlijke macht Stbl. 576 van 3 Dec. 1932 en tijdens het bezettingsrecht de sedertdien met terugwerkende kracht vervallen verklaarde Verordening van den Rijkscommissaris van 18 Juli 1941) ontslag kan verlenen (art. 173 en 186 der Grondwet), maar wél dat zij op vroegere leeftijd anders dan onder speciaal geregelde waarborgen en in bepaalde gevallen kunnen worden ontslagen.

De aanstelling houdt gewoonlijk de dag in, waarmee de vervulling van het ambt aanvangt. Is dit niet zo en wordt niets anders overeengekomen, dan zal de benoeming moeten worden geacht te zijn ingegaan met het tijdstip van de aanstelling. Terugwerkende kracht, die iemand het karakter van ambtenaar zou verlenen op een tijdstip, dat hij het niet was, is in beginsel uitgesloten. Soms is vóór de aanvaarding van het ambt nog een bepaalde handeling, bijv. een eedsaflegging, voorgeschreven. Een plechtige installatie komt slechts in enkele gevallen voor.

Hetgeen betrekking heeft op de aanstelling van Rijksambtenaar, wordt, voor zoveel niet reeds speciale regelingen bestaan, krachtens artikel 125 der Ambtenarenwet-1929 geregeld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur. Met name valt hier te denken aan het Rijksambtenarenreglement (K.B. 12 Juni 1931, Stbl. 248). Provincies, gemeenten en waterschappen moeten zelf de nodige voorschriften vaststellen. Artikel 126 der Ambtenarenwet regelt hetgeen heeft te geschieden bij verzuim.

Het woord „aanstelling” komt in onze wetgeving ook nog in andere zin voor, nl. als schriftelijk stuk, dat de benoeming bewijst. Aldus bijv. in de Pensioenwet-1922. Iedere benoemde moet een schriftelijke aanstelling ontvangen, en wel uiterlijk binnen een bepaalde tijd na de benoeming. Hij moet zelf, op straffe van het verlies van bepaalde rechten, tot het verkrijgen van zulk een stuk medewerken.

In BELGIË geschiedt de aanstelling tot de functie van juridisch magistraat, van notaris en van officier in het leger door den Koning.

1. De rechters worden benoemd door den Koning en hun benoeming is een aanstelling voor het leven (artt. 99 en 100 van de Grondwet). Geen enkele rechter kan uit zijn ambt verwijderd worden, in tegenstelling met de officieren van het Openbaar Ministerie, die weliswaar ook door den Koning benoemd worden doch eveneens door hem kunnen worden afgezet (art. 101 van de Grondwet).
2. De aanstelling tot notaris geschiedt door den Koning (art. 45 van de wet van 25 Ventôse Jaar XI, ttz. 16 Maart 1803). De benoeming is voor het leven (art. 2 van dezelfde wet).
3. De Koning kent de graden toe in het leger (art. 66 van de Grondwet). Van deze toegekende graden kunnen de militairen niet beroofd worden (art. 124 van de Grondwet).

Nochtans, in de gevallen bij de wet bepaald, kan er tot afzetting overgegaan moeten worden. Dit geschiedt, wat begrijpelijk is, slechts zeer uitzonderlijk.