(verzuurde, heeft en is verzuurd),
1. zuur worden : de haring verzuurt in een week ; de melk verzuurde door de warmte ; die wijn is verzuurd ; — (spr.) wat in het vat is, verzuurt niet, zie Vat; — van grond gezegd als de luchtcirculatie er in verstoord is ; — (zeew.)
het weer begint te verzuren, slechter te worden ; — fig., zuur van gemoed worden: een verzuurde oxide vrijster;
2. zuur maken : een weinig zuurdesem verzuurt het gehele deeg (Gal. 5:9); — (fig.) onaangenaam maken : zo wordt mij ieder genot verzuurd ; iem. het leven verzuren.