Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Toezien

betekenis & definitie

(zag toe, heeft toegezien),

1. ooggetuige zijn, toekijken bij een handeling of gebeurtenis: het publiek zag in ademloze spanning toe; zij zagen machteloos toe, hoe de beulen hem mishandelden;
2. niet actief deelnemen, niet ingrijpen, niets krijgen: ieder kreeg een kleinigheid, ik alleen mocht toezien; lijdelijk toezien;
3. de blik richten, kijken; in vrij gebruik veroud.: ik zag toe, en er was niemand, die hielp (Jes. 63:5); — goed, scherp toezien, goed opletten;
4. opmerkzaam, aandachtig zijn, acht geven, opletten: zie nu toe, want de Heere heeft u verkoren (1 Kron. 28:10); nader, aandachtig toezien; de scheidsrechter dient steeds goed toe te zien of er werkelijk geen opzet in het spel is;
5. op zijn hoede zijn, oppassen, zich in acht nemen: zie toe dat gij niet bedrogen wordt; die meent te staan, zie toe dat hij niet valle (1 Kor. 10:12), ieder zij voorzichtig;
6. waken, het toezicht of opzicht houden: hij moet op de fabriek toezien; hij vroeg, of de politie toezag op het vervoer van dode dieren; hij moest toezien dat de bijdragen uit het hulpfonds goed werden besteed.