Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Nu

betekenis & definitie

[spreekt. NOU],

I. bw.,
1. tegenwoordig, op het ogenblik: ik heb nu geen tijd; — tot nu toe, tot heden, tot op dit ogenblik; — van nu af aan, voortaan; — hij komt nu eerst aan, zoeven is hij aangekomen;
2. op een zeker ogenblik: ze was nu eens heel aardig en dan had ze weer iets koels;nu en dan, van tijd tot tijd;

II. voegw., op dit ogenblik waarop, in de zich thans voordoende omstandigheid dat: nu het heilig woord der trouwe gegeven is, moet het ook dierbaar gehouden worden; nu ik dat weet, ben ik gerust; III. tw., om aan te sporen, op te wekken enz.: nu dan, verder! ; nu, nu, overhaast u niet; nu, wees maar bedaard; — nu, voor hoeveel wilt gij het verkopend — welk fatsoenlijk meisje doet dat nu! ; — ze heeft geen manieren, ze praat plat, nou ja, het komt er allemaal geen bliksem op aan; — de mensen leven nu eenmaal in hun kring-, — iem. zo een brutaliteit zeggen, nou! — als sterke bevestiging: nou, wat graag! nou, en of! — IV. zn. o., het tegenwoordige ogenblik: in ’t verleden ligt het heden, in het nu wat worden zal.