bn. bw. (...lozer, -t),
1. krachteloos: machteloos zonk hij op de grond;
2. zonder macht, niets kunnende doen : daar sta ik geheel machteloos tegenover ; ik ben machteloos om u te helpen; — van gevoelens en de uiting daarvan: machteloze woede, die zich geen voldoening kan verschaffen.