Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

SPANNING

betekenis & definitie

v. (-en),

1. handeling van strak trekken, zetten of uitzetten; toestand van strak getrokken, gezet of uitgezet te zijn;
2. druk die een gas of een damp, door zijn neiging zich te verspreiden, op een vat of een andere weerstand uitoefent: stoom van hoge spanning ;
3. kracht die binnenin een vaste stof werkt: een normale spanning werkt loodrecht op het vlak van de doorsnede;
4. (.electr.) toestand in een punt van een electrisch veld, die bepaald wordt door de arbeid, nodig om de eenheid van positieve electriciteit van oneindige afstand naar dat punt over te brengen; potentiaal;
5. toestand of omstandigheid dat iemands zenuwen, zijn aandacht, zijn verwachting gespannen zijn: hoge politieke spanning; in spanning iets afwachten, cle uitslag van het examen tegemoet zien;
6. geheel of samenwerking van factoren in een gebeurtenis, verhaal enz. waardoor de aandacht gespannen blijft;
7. toestand, verhouding die tot een uitbarsting of breuk dreigt te leiden : zij leven in voortdurende spanning met elkaar;
8. afstand tussen twee steunpunten: die brug heeft een spanning van 200 m; de spanning van een boog, een geioelf; — afstand der poten van een beugel bij het krammen;
9. elk der afzonderlijke bruggen waaruit een overbrugging met meer dan twee steunpunten doorgaans bestaat; — spanning van een perronkap, geraamte van trek- en steunijzers;
10. houten lat of stok of ijzeren staaf, waarmee blinden gesloten worden;
11. elk der sparren haaks over de vlechttuinen van rijsbeslag gelegd.