Definities van Groot woordenboek der Nederlandse taal in de Ensie P
- P
- P afkortingen
- P h a r m a c e u t
- P hldl as
- P. p. — 1. pater patriae, vader des vaderlands (op latijnse inscripties en monumenten)
- P1jlschacht
- Pa
- Pa ulus
- Paadje
- Paai
- Paaibrief
- Paaiement
- Paaien
- Paaigebied
- Paaigeld
- Paaiplaats
- Paairijp
- Paaiskist
- Paaitijd
- Paaivis
- Paal
- Paalbalk
- Paalband
- Paalbeschoeiing
- Paalbewoner
- Paalbouw
- Paalbrug
- Paalburgers
- Paaldorp
- Paalfuik
- Paalfundering
- Paalgording
- Paalheining
- Paalhoofd
- Paalhouder
- Paalhout
- Paalhuis
- Paalhut
- Paaljuk
- Paalketting
- Paalkist
- Paalkop
- Paallantaarn
- Paalmeester
- Paalmens
- Paalmolen
- Paalmuts
- Paalplank
- Paalpunt
- Paalrecht
- Paalrij
- Paalring
- Paalroosterwerk
- Paalschans
- Paalscherm
- Paalschoen
- Paalspijker
- Paalsteek
- Paalsteen
- Paalswijze
- Paaltje
- Paaltouw
- Paalvast
- Paalvormig
- Paalwerk
- Paalwoning
- Paalworm
- Paalwortel
- Paan
- Paanachtig
- Paanakker
- Paanboer
- Paander
- Paanderdrager
- Paanderen
- Paandermaker
- Paanderpunt
- Paanderpuntboog
- Paap
- Paapje
- Paaps
- Paapse
- Paapsgezind
- Paapsheid
- Paapsteen
- Paar
- Paard
- Paardachtigen
- Paardans
- Paardbalk
- Paardebek
- Paardebiefstuk
- Paardebil
- Paardeborstel
- Paardedag
- Paardedek
- Paardedeken
- Paardedronken
- Paardegat
- Paardegordel