(<Fr. panier), v. (-s),
1. ronde of ovale mand, aan de arm of op het hoofd gedragen, inz. voor het vervoer van eetwaren enz. naar of van de markt; (Zuidn.) een paander dragen, hebben, met een paander komen, gezegd van iem. die wat aanbrengt om een plasdankje te verdienen;
2. (Zuidn.) kraamgeschenk;
3. (bouwk.) paanderboog.
PAANDERBOOG
m. (...bogen), (bouwk.) gewelfboog in de vorm van een ellips.