1. (Zeer frequent) Fauteuil, luie stoel; leuning- of armstoel (als zitgelegenheid in een woonkamer; ook in theaters, bioscopen e.d.).
Zoals ik hier nu perexempel zit! ... met twee ouwe tantes, die een zetel op zolder hebben gebracht, om toe te kijken terwijl ik de pannen leg, BOON 1977, 146.
Elegant modern bankstel: een twee zitsbank en twee zetels - groen velours - donkerbruin massief hout, Annoncenblad 21/1/1977, p. 11.
In de bekleding van onze zetel zitten scheuren en van de uitklaptafeltjes in de leuning is de verf afgeschilferd, Gentenaar 10/5/1977.
Ze kunnen toch niet van ’s morgens tot ’s avonds in een zetel liggen luieren, Gentenaar 22/7/1977.
We zetten ons in gemakkelijke zetels, waaruit Rik plechtig opstaat om heel overbodig te verklaren: „Kinderen, seffens is het Kerstavond. De verrassing die wij voor jullie hebben is eigenlijk een speciale”, Vrouw en Wereld dec. 1977, p. 25.
Wanneer ik thuis in de zetel televisie kijk en een onbekende artiest zie, dan weet ik onmiddellijk of hij het nodige talent heeft, Teletip 24/1/1978, p. 10.
2. Stoel; soms bep.: bank. In versch. toep.:
- Tuinstoel, ligstoel; rieten stoel; soms bep.: terrasstoel (bij een café e.d.).
Die wieg daar, zelf gevlochten. En de kindskorf ook al. De pastoor heeft vier wissen zeteltjes, de koster en de meester elk twee. Allemaal eigenhandig werk van Proske Voeten, OP DE BEECK 1947, 61.
Wij gingen in de tuin zitten op een van die gemakkelijke rieten zetels, PAUWELS 1971, 49.
Gaan we strakjes nog even wandelen met de kinderen? vroeg Emmy terwijl ze haar beide benen op een stoel legde. De rieten zetel kraakte even, Vrouw en Wereld juli/aug. 1974, p. 74.
Er worden touwen gesnoerd en zeteltjes opengeslagen. Zo krijgt haast iedere tentbewoner een naaste buur, Vrouw en Wereld juli/aug. 1975, p. 24.
Zetel met armleuningen. Buizen van bruin epoxy staal, Uit een reclamefolder april 1978.
Ik was naar de Grote Markt gewandeld. Voor het artiestencafé stond het terrasje al buiten. Ik had me knusjes in een zeteltje genesteld en vandaar keek ik recht op het standbeeld van Brabo, T.V.-strip 19/5/1978, p. 157.
- Bureaustoel.
Een nogal lamentabel aan zijn zetel en schrijfmachine vastgekoekte politie-inspekteur die in plots niet meer te onderdrukken warmte voor de waarheid ineens een nummer één wordt in de moordbrigade, Gentenaar 20/7/1977.
- Autostoel (in deze toep. in de standaardt. ook fauteuil); stoel, zitplaats op bank in tram, trein of bus. Met de vier zetels in hun normale stand bedraagt de laadruimte 250 dm3, Touring 7/4/1977, p. 9.
(Alle auto’s) krijgen de nieuwe «Personal» uitvoering mee. Dat wil zeggen: een sierstuurtje, betere zetels, meer beenruimte, Gentenaar 11/5/1977.
De in rijrichting geplaatste zetels zijn voorzien van opklapbare elleboogsteunen. Er zijn ook handsteunen gemonteerd op de achterkant van de rugleuningen van de zetels in de rijrichting, Volksmacht 21/4/1978.
3. Filiaal (van een bedrijf, winkelzaak e.d.); - ook: hoofdkantoor.
- Zie ook onder maatschappelijk.
Dit toestel wordt niet verkocht in onze zetels van Genk, Merksem, enz., Uit een reclamefolder sept. 1976.
Wij werven aan voor onze nieuwe zetel te Grimbergen: sekretaresse, Annoncenblad 7/1/1977, p. 23.
Verkrijgbaar in al onze zetels uitgenomen te Vilvoorde, Uit een reclamefolder van een warenhuis Brussel jan. 1977.
Een grondige opleiding op onze zetel te Brussel wordt voorzien, BROUWERS 1978, 248.
Opm.: In de standaardt. in de bet. ‘zitplaats, stoel’ uitsl. in bijz. stijl (m.n. in toep. op een min of meer staatsievolle zitplaats, troon, gestoelte) en in iron. gebruik: iem. een, zetel aanbieden; - ook: plaats waar het hoofdkantoor van een bedrijf e.d. gevestigd is: de maatschappij heeft haar zetel (= is gevestigd) te X.
Sam.: achterzetel, achterbank (van een auto e.d.) (Uit een reclamefolder Meise jan. 1977.
De kofferruimte van de Robin is 230 dm3 groot maar met neergeklapte leuning van de achterzetel wordt dat liefst 850 dm3, Touring 7/4/1977, p. 9);
- autozetel, autostoel, autobank (Niet iedereen had eraan gedacht én paraplu én autozetel mee de festivalwei op te sleuren, Gentenaar 16/8/1977); hierbij:
- autozetelovertrek (Autozetelovertrekken in echt schapevacht en Acril, Teletip 24/1/1978, p. 16);
- bedzetel, canapé (Honderden salons, zetels, relaxen, bedzetels, enz., Boom 2/6/1978);
- clubzetel (Wdl.), clubfauteuil (Als gebroken laat Luc zich in een clubzetel neerploffen, WACHTERS 1946, 112.
Nu zal ze verwend worden: knusse clubzetels met fluweellakenbekleding, Knack 21/2/1973, p. 11);
- kampeerzetel, tuinstoel (Uit een reclamefolder juni 1978);
- kinderzetel, autostoeltje, kinderzitje (Auto kinderzetels, Westkust 26/8/1976, p. 7);
- krikzetel, kappersstoel (Tegen de binnenwand, bij de kaptafel, stonden drie krikzetels, onder het uitstalraam stonden een half dozijn gewone stoelen, VAN AKEN 1965, 62);
- kuipzetel, kuipvormige fauteuil (vgl. eng. bucketseat) (Inzake uitrusting: kuipzetels, klein sportstuur, toerenteller, sportvelgen, Touring 7/4/1977, p. 24);
- ligzetel, ligstoel; in de reclamet. ook zonnefauteuil genoemd (Wie een tuintje heeft of een koer, moet enkel zijn ligzetel in de kast steken, Vrouw en Wereld juli/aug. 1976, p. 28);
- regisseurszetel (Regisseurszetel met armleuningen. Bruine buizen van epoxy staal, Uit een reclamefolder april 1978);
- relaxzetel, relax(stoel) (Ze hebben twee kinderen en ze zijn alle vier overspannen. Nu hebben ze op advies van een binnenhuis-psychiater een relaxzetel gekocht. Je benen moeten in een welberekende stompe hoek liggen ten opzichte van de rest van je lichaam, GHYSEN 1962, 20. Gent 12/8/1976, p. 12. Annoncenblad 7/1/1977, p. 15. Nieuwsblad 2/7/1977);
- rietzetel, rotan stoel (Zoals zij nu in de rietzetel zit, ziet zij er niet uit als een dorpsmeisje, CLAUS 1958, 53);
- rugzetel, (veroud.) leunstoel, fauteuil (Hij leunde zwaar in den rugzetel, BONI 1948, 6);
- salonzetel, fauteuil (Gent 19/8/1976, p. 20);
- schommelzetel, schommelstoel (Uit een reclamefolder Meise jan. 1977);
- slaapzetel, canapé (Rupelgalm 1/6/1978);
- strandzetel, strandstoel, ligstoel (We hebben niets tegen verhuren van strandzetels maar wel tegen het beslag leggen op het strand! Bond 27/8/1976, p. 3);
- tuinzetel, tuinstoel; in de reclamet. ook: tuinfauteuil, terrasfauteuil of zonnefauteuil (Vrouw en Wereld nov. 1975, p. 20);
- voorzetel, voorste stoel of feauteuil, soms bep.: voorbank (van een auto e.d.) (Klapt men de twee rugleuningen van de achterzetels naar beneden dan kan men een laadruimte kreëren van 600 dm3 zonder daarom hoger te laden dan de bovenkant van de rugleuning van de voorzetel, Touring 7/4/1977, p. 5);
- zetelbekleding, stoelbekleding (Uit een reclamefolder Meise jan. 1977, p. 22);
- zetelfabriek, meubelfabriek (Reklaamblad 12/1/1977. Gentenaar 20/7/1977. Mech. 1/6/1978);
- zetelgarnierder, pers. die meubelen bekleedt, stoffeerder (Hij stamt uit een familie van zetelmakers, zetelgarnierders die nog altijd een uitstekende reputatie heeft, Rupelgalm 2/12/1976);
- zetelhal, toonzaal met bankstellen, fauteuils e.d. (Sensationele Opening der grootste zetelhallen uit ’t Antwerpse, Rupelgalm 7/5/1977. Boom 17/6/1977);
- zetelhoes (Zetelhoes, in echte schapevacht, Touring 7/4/1977, p. 14);
- zetellift, (germ., naar du. Sessellift) stoeltjeslift, kabelbaan (Je kan met een zetellift, over een afstand van 2,5 km, kleurrijke sprookjessloten met sprookjesfiguren ... overvliegen, Vrouw en Wereld juli/aug. 1975, p. 29);
- zetelmaker, meubelmaker, gespecialiseerd in het maken van fauteuils (Gents Adv. 12/8/1976.
Zie ook onder zetelgarnierder);
- zetelmakerij (Reklamegids 1/6/1978).