Synoniemen zoeken
Synoniem van zetel
Synoniem van 'n ander trefwoord

Handwoordenboek synoniemen
J.V. Hendriks (1898)
Zetel
Hetgeen dient om op te zitten. Ieder zoodanig werktuig is een zetel, maar dit woord wordt alleen in deftigen stijl gebruikt. Koninklijke zetel. Bank is een lange zetel op vier pooten, waarop meestal plaats is voor meer dan één persoon, bij uitbreiding (de schepenbank); schabel een laag bankje om de voeten op te zetten, of een laag stoeltje; stoel een zetel voor één persoon, meest van leuning enz. voorzien. Iets onder geen stoelen of banken steken — iets niet verbergen; kruk is eigenlijk een zitvlak op één poot, zooals er nog in sommige bedrijven gebruikt worden, vervolgens ook een zetel op drie pooten, zonder leuning, b. v. een pianokruk of een haard- krukje. Voor een bankje met drie pooten wordt meer gebruikt de naam drievoet en in sommige bedrijven driestal. Troon, oorspronkelijk een grieksch woord dat zetel beteekende, is thans alleen in gebruik voor koninklijken zetel en bij uitbreiding voor het koningschap, b.v. komen tot den troon.

Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
zetel
zetel - zelfstandig naamwoord
uitspraak: ze-tel
1. zitplaats, stoel
♢ de zetel voor Sinterklaas staat klaar
2. aanduiding van een deftige baan
♢ de pauselijke zetel wordt bekleed door Benedictus
1. iemand in de zetel tillen
[hem een deftige baan bezorgen]
2. een zetel in het bestuur hebben
[er lid van zijn]
3. zijn zetel ter beschikking stellen
[ontslag nemen uit een voorname baan]
3. verblijfplaats van voorname personen
♢ de zetel van de regering is in Den Haag
Zelfstandig naamwoord: ze-tel
de zetel
de zetels
het zeteltje