Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

twee

betekenis & definitie

Hoofdtelw. In de verb. in twee woorden (vertellen) e.d., in een paar woorden, in weinig woorden, in het kort (gall., ter vert. van fr. en deux mots).

Sam.: tweejaar, paard dat twee jaar oud is (De jonge boer ... liet een paar schrikkelijke schreeuwen over het veld en schoot dan onstuimig als een tweejaar den veldweg over om zijn broer en een dokter, WALSCHAP 1939, 79);

- tweepaardje, (pur.) auto met een motor van twee PK, deux-chevaux, lelijk eendje;
- tweepeekaa (twee-p.k.), vernederl. van deux-chevaux, lelijk eendje (Iedereen keek ... naar een ... juffrouw die een blauw tweepeekaatje tot tegen het trottoir probeerde te rijden, GHYSEN, Ballonnetje 29 (1971));
- tweezang, (w.g. pur.) duo, duet (Straks ... rijst in den vredigen nanoen een tweezang van verliefde merels, TEIRLINCK, Serjanszoon 143 (1908).
R. en P. knippen een oogsken naar malkaar en heffen ... tweezang aan naar een trompgeschal, VRIAMONT, Verz. Proza 76 (1963)).