Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

zatsel

betekenis & definitie

Zuippartij, braspartij; - ook: zatlapperij, zuiplapperij; dronkenschap

Ze ruikt den sterken bierreuk en kijkt sip. «Jolleke, niet kwaad zijn... Om ons eerste kind... moet ge... dees zatsel verdragen. Morgen is ’t weer werkdag!» WACHTERS 1946, 9.

Er was bij dergelijke gelegenheid reeds voorgesteld, door de bombardon Modest Goris en de eerste piston Charel van de Mol, er twee avonden mee te vullen, maar de meeste leden waren voor «alles op één avond», omdat er dan maar één zatsel was, beweerde Stanne Doninck, de eerste alto, en anders twee halve zatsels, waardoor ze dan uit eigen zak de andere helft moesten aanvullen om er een behoorlijke harmonie-avond van te maken, CLAES 1950, 203.

Als hij gekund had, had hij dag en nacht op zijn duivenkot gezeten. ’s Zaterdagsavonds bracht hij zijn vliegerkens naar het lokaal en onvermijdelijk werd dat telkens een zatsel, DE RIDDER 1966, 117.