Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

morgen

betekenis & definitie

In Vl.-België het gewone woord voor het begin van de dag (tot de middag); in een groot aantal toep. gebruikt men in Nederl., m.n. boven de Moerdijk, ochtend.

- Zie ook de (in beperkt aantal opgenomen) sam.

Hij voelde zich ziek en moe. Hij had de hele nacht bijna niet geslapen. Slechts op de morgen was hij even ingedommeld in een zetel, DURNEZ z.j. (± 1958), 51.

Afl./Sam.: morgenlijk, (litt.t.) ochtendlijk, ochtend(’s Nachts sliep ik als een steen, om ’s anderen daags, gewekt door de morgenlijke geluiden van de hoeve, geradbraakt op te staan, VAN HEMELDONCK 1946, 229); - morgeneten, ontbijt (Reis 1e klas hotel, morgen-, middag-, en avondeten, Gentenaar 22/5/1977. Deelnemingsprijs 500 fr. (daarin begrepen: bootreis, morgeneten, middagmaal, autobusreis), Gazet v. Antw. 5/7/1977);

- morgenkleed, ochtendjas, peignoir; morgenlucht (Een mórgenluchtje scheppen, heet het... Een halve maand geleden gaf hij er niets om... de warmte van het beslapen bed was deugdelijker dan de koelte van een nieuwen dag! WACHTERS 1946, 83);
- morgen(d)ontbijt (Daar werden zij met de beste zorgen omringd. Gaande van een morgendontbijt, een volledig middagmaal, en, alvorens huiswaarts te keren, een vieruurtje, Laatste Nieuws 30/7/1980);
- morgen(d)pauze, ochtendpauze (C., de gekende en gewaardeerde chocoladedrank ... . Probeer het eens bij de morgendpauze en als vieruurtje, Uit een reclameboekje van een melkfabriek Bornem 1968).