Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

mee

betekenis & definitie

1. Minachtend of scherts, voor: oude vrouw; veelal in de verb. oude mee, oud besje; ons moe begint ook al een oud(e) mee te worden. Vaak ook in de verkl. me(e)ke o., [i]-(n)s.

[/i]- Zie ook s.v. meemee en meetje.

Hij kwam dan van het gasthuis ..., waar hij meestal oude of arme zieke mensen ging bezoeken met een appelvlaai of een zak boterkoeken. Hij bleef dan geduldig zitten luisteren naar hun klachten en miseries: een mens moet zijn hart al eens kunnen uitstorten. Maar bij die oude mekens vondt ge er ook plezante, lijk Trees Matroos, die spannend konden vertellen, LIA TIMMERMANS 1962, 106.

2. Als bijw.

In enkele toep. en verb. die in de standaardt. niet voorkomen: mee zijn met iets, van iets op de hoogte zijn, (goed) bij zijn; - mee (en mee), tegelijkertijd, meteen; - als vnw. bijw.: erdoor, daardoor enz. (zie de 2de aanh.).

Gewoon voor de gemeentenaar die wil mee zijn met wat in zijn nieuwe gefusioneerde gemeente gebeurt en zou kunnen gebeuren, Volksmacht 27/8/1976.

Vriend Roelandt ... verlangde dat we hem daar bezoek brachten. Daarbij, zei mijn vrouw, tis mooi weer en we zijn er eens mee buiten, BOON 1977, 133.

Verwijder met de punt van een trancheermes voorzichtig de botten, waarbij u mee en mee de gewrichten opensnijdt, Kookkunst 4, 46 (c. 1977).

3. Als vz.

Uitsl. in de spreekt, voor: met; ik ben mee ons moe naar de markt geweest.

Opm.: Zie voor de sam. met me(d)e- evt. ook bij het grondwoord.

Sam.: meedelen, (intrans.) meeërven: als tante X sterft, zult ge wel meedelen; meedragen, (iets) meenemen; meegeven, in de verb. iem. wat meegeven, het iem. eens (goed) meegeven e.d., iem. berispen, ervan langs geven, ook: iem. een pak slaag geven, afranselen enz.; meeklappen, meepraten, ook: iem. naar de mond praten, bijvallen, in iemands voordeel spreken; meekrijgen, bestraft worden, op zijn kop krijgen, ervan langs krijgen: hij zal wat meekrijgen, als hij zo vuil thuiskomt; meeslaan (en meeslagen), meevallen, meezitten, ook: gunstig verlopen: als alles wat meeslaa(g)t (Ondanks alles en iedereen gaat immers zijn plan toch door, en zo het weder wat meeslaat, staat tegen nieuwjaar de bouw al in het droge, WEYTS 1950, 72); hierbij: meeslag, (gewest.) geluk, voorspoed, ook: meevaller..