Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

charel

betekenis & definitie

In toep. op een flink, veelal ook ruw persoon: kerel.

Op zekeren dag wandelde Ernest Claes in de Wetstraat te Brussel. Plotseling werd hij toegeroepen van op een hoge ladder, waar een vensterwasser bezig was met zijn werk. «Meneer, zijde gij de man die de Witte heeft gemaakt?» «Ja, vriend!» «Hewel, gij zijt podorie ’ne charel!» BONI 1948, 188.

< >