Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

uitsteken

betekenis & definitie

1. M. betr. t. iets ongunstigs, iets afkeurenswaardigs: uithalen; vooral in verb. als kattekwaad, toeren, fratsen uitsteken.

Zelfs wanneer de onderwijzer of de onderwijzeres den bal misslaat, een dwaasheid uitsteekt, het reglement overtreedt, in conflict komt met het huisgezin! PEETERS 1931, 6.

Ik heb een hekel aan brave kinderen, die als uit een modeboek gesneden zijn en nooit eens kattekwaad uitsteken, PEETERS, 1931, 63.

Toen J. ... voor een eenvoudige pint halsbrekerstoeren uitstak: zich boven op een schoorsteen in evenwicht houden en zoo meer, werd hem op zekeren dag door N. de broek afgedaan, VAN LOOY 1945, 45.

Zij is van kindsbeen fantast en eigenzinnig geweest, en men herinnert zich dat zij vaak gewaagde fratsen heeft uitgestoken, TEIRLINCK 1952, 2, 139.

Alsof het huiswerk moet verhinderen dat kinderen op het slechte pad geraken of kattekwaad uitsteken, Vrouw en Wereld dec. 1974, p. 30.

- Vervolgens: iets uitsteken, een streek uithalen, iets uithalen, iets uitspoken.

«Wij zijn hun weer eens te plat geweest,» juichte hij. «Wat hebt ge dan uitgestoken, deugniet?» vroeg de verbaasde boer, LANGENS 1947, 54.

De rechter las het stuk voor en keek naar Louis alsof hij zeggen wilde: «Dat heb gij uitgestoken, kerel», DE PILLECYN 1962, 102.

Nu weet ik dat weer van toen wij klein waren, mensenlief wat wij toen allemaal uitgestoken hebben kikvorsen opgeblazen en katten uit een boom gesmeten enz., VERSTEYLEN 1964, 56.

Zeker, God is barmhartig en zijn wegen ondoorgrondelijk. Zeker, de oorlog is iets wreed, en de Fransen steken mij wat uit. Maar wil dat zeggen, dat het verlies van vijf stuivers niet meer mag vernoemd worden? BOON 1975, 26.

2. Vandaar ook: (veel, weinig) uitsteken e.d., (veel of weinig) uitvoeren, verrichten, presteren, doen enz.

Wij hebben hem op de graafwerken gezien. Zijn joviale uitbundigheid was verdwenen. Nors loensde hij terzijde, keerde zich soms bruusk om: wat staken die luizakken daar uit achter zijn rug? BRULEZ 1950, 50.

«Je zult hard moeten werken, man» zei de leraar, «je hebt tot nog toe niet veel uitgestoken», Taalb. 1968, II, 466.

3. M. betr. t. pers. en zaken: aanwijzen wat men verkiest; uitkiezen, selecteren.
- Zie ook de dialectwdb., o.a. BO en L.-C.

Aan den winkel zelfs van den goudsmid konden Manse en Erna niet voorbij zonder een begeerlijken blik te slaan op oorbellen en ringen. Alhoewel de mogelijkheid uitgesloten was, en zij allerminst kans zagen daar ooit aan te denken, staken ze toch uit welke sieraden en juwelen hun ’t meest aanstonden, STREUVELS 1962, 32.