Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

uitstap

betekenis & definitie

Korte plezierreis; reis(je), tocht(je); uitstapje, trip.

Telkens had hij dan terug naar de open lucht verlangd, ... naar een uitstap in de heuvelrijke omgeving, VANDEN MAELDERE 1946, 80.

Heel plezierig is bijvoorbeeld de jaarlijkse uitstap van de grootouders die dit jaar ... naar het bondsvakantiehuis in Nonceveux trekken, Bond 4/1/1977.

De uitstap van een zestal jonge mensen eindigde ... op de meest tragische wijze, Gazet v. Antw. 1/5/1977.

Wie oude kerken en musea moe is bij een uitstap naar Waals Brabant, kan het er eens over een andere boeg gooien, Gentenaar 16/8/1977.

Uiteraard komt ook Leuven in dit pakket aan bod, en met name drie uitstappen hebben als doel de bier- en universiteitsstad, Gazet v. Antw. 1/8/1980.

Dat het Brasschaatse echtpaar geregeld tijdens weekends met de auto op de Hovercraft uitstappen maakte naar Engeland, Laatste Nieuws 1/8/1980.

- Op uitstap gaan (naar -), op reis gaan, op stap gaan (naar -); een reisje, een uitstapje maken (naar -); op uitstap willen, erop uit willen.

Onder het geleide van Marcel en een oud-Belgisch paar, dat ons verlaat om een maand op het eiland te blijven ..., word ik mee opgeslorpt in al wat geneeskunde beoefent. Het lijkt wel een dokterskongres op uitstap, JONCKHEERE 1957, 18.

Vele alleenstaanden schijnen er zich immers goed door te slaan. Ze lachen mee, ze gaan mee op uitstap, Vrouw en Wereld dec. 1973, p. 4.

In de vakantieperiode gaat gans het gezin af en toe een dag op uitstap. Naar zee, naar een bos, even de bezienswaardigheden in een stad bezoeken, Vrouw en Wereld jan. 1975, p. 10.

Wij zijn haastig en opgejaagd. We moeten naar ons werk en onze feestjes. We willen op uitstap of naar onze sportmanifestaties, Vrouw en Wereld nov. 1976, p. 3.

Oorlogsverminkten op uitstap naar Blankenberge, Gentenaar 16/8/1977.

Opm.: In de standaardt. zo goed als uitsl. in de verkl. uitstapje.

< >