Van vogels: rondvliegen, draaien; - (gemeenz.) van pers.: aan de zwier zijn, boemelen, stappen; zie ook op toer zijn.
Een valk toerde statig boven de vlakte, VAN HEMELDONCK 1945, 48.
De beiaard van St. Gummarustoren rammelde volksliekes over de daken, waarboven duiven toerden, TIMMERMANS 1966, 51.