Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

nooit

betekenis & definitie

In enkele verb. die in de standaardt. niet voorkomen: nooit of nooit, nooit of te nimmer; nooit meer, niets meer, nooit meer iets; - (gemeenz. spreekt.) nooit of jamais, nooit ofte nimmer; - in de spreekt, vaak ook in een dubbele ontkenning: nooit niet, nooit.

Dan hoorde hij zijn kind in dien diepen donkeren kelder kermen, dat hij het nooit of nooit meer zou doen, dat hij vergiffenis vroeg en liefste vaderke alstublieft, laat mij er toch uit, WALSCHAP 1935, 97.

De ganse Burcht, met zijn meesters en zijn macht, kan haar nooit meer schelen, TEIRLINCK 1952, 2, 27.

Ik ... ging naar huis met het vast gedacht nooit of sjamij niet meer te gaan dansen in dat gemeen stamineke, CLAES 1960, 21.

Hij verkocht veruit het goedkoopst en met Lewie nooit of jamais ambras, WALSCHAP 1976, 131.