Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

tand

betekenis & definitie

In Vl.-België zowel in toep. op een (snij- en hoek)tand als op een kies; - iem. een tand trekken e.d., iem. bedriegen, beetnemen, foppen.

Deze keer had ik Tamboer een ferme tand getrokken. En van Gille zou ’m zo gauw niet afkomen, daar zou Boeboeske wel voor zorgen, CLAES 1960, 88.

Sam.: tandenkoter, tandestoker.