1. Van pers., dieren en zaken, inz. voertuigen: naderbij komen, aankomen.
Hij schonk een tas koffie in, keek eens door de openstaande achterdeur de hof in of moeder niet afkwam, en haalde uit de suikerpot in de schapraai drie klontjes broodsuiker, CLAES 1955, 11.
Hij loert door het kijkgat om zijn blauwgeschelpte duivin te zien afkomen die moet prijs vliegen, en elk ogenblik kan opdagen, STREUVELS 1962, 173.
Toen deze (politieman)... de gesignaleerde wagen van de boeven zag afkomen, trok hij zijn pistool en schoot, Gentenaar 11/5/1977.
Ook o.a.: DURNEZ z.j. (± 1958), 160-161.
- Kom af! als aansporing om een handeling te beginnen: kom aan! kom op!
«Kom af, jong, mee naar ’t Kasteel,» riep hij en liep op de kleine toe. Maar deze had nu alle vrees laten varen.... «Ik ga niet mee en van m’n paard blijft ge af,» nijdigde hij, LANGENS 1947, 108.
2. Van pers.: op bezoek komen, langs komen; ook: (voor een bep. gelegenheid) overkomen.
Waar een van zijn stroopers in de miserie of in ziekte zat, kwam hij af, CLAES 1933, 187.
Het gerocht (= raakte) al gauw over heel den omtrek bekend dat de Polders afgekomen waren (waarom?... om te drinken!) en het nieuws werd als een blijde gebeurtenis verkondigd, STREUVELS 1964, 131. Marieke was met haar moeder, die afgekomen was om als baker te dienen, en met Charlot, alle dagen naar een dier kapellekens geweest om den gunstigen afloop, TIMMERMANS 1966, 249.
Men dreigde er (in het klubhuis) zonder bier te vallen. Gelukkig had de brouwer een goede afspraak gemaakt. - Mocht het ooit gebeuren, had hij gezegd, dan kom je maar af, Limburg 31/8/1976.
Zijn er in jouw buurt mensen of groepen die hoe dan ook bezig zijn vanuit het evangelie?... Zou je zelf niet eens afkomen op een woensdagavond in de Taborastr.? Kerk en Leven (ed. Brussel N.-O.) 17/2/1977, p. 14.
- Kom (maar) eens af, loop (maar) eens aan, kom (maar) eens aanlopen.
Nog een betoogt dat F. C. Kurketrek ook een fameuze ploeg is, die ons zou verbazen als we er ooit eens verdwaalden. Kom maar eens af, THEYS 1964, 159.
- (Bij iem.) niet meer moeten afkomen, het (bij iem.) verkorven hebben, (bij iem.) niet meer hoeven aan te komen.
En jij, met je haakneus, bent ook niets beter. Jij moet ook niet meer afkomen bij mij. En denk maar niet dat je iets waard bent. Je hebt niets dan rommel geschreven, BERKHOF 1961, 193.
Toen ze Robert stampvoetend een ellendeling noemde en dat hij nu definitief bij haar gedaan had en niet meer moest afkomen, achtte ik het mijn plicht mijn vriend te verdedigen, LEBEAU 1962, 107.
3. Van pers.: voor de dag komen, te voorschijn komen, verschijnen; soms bep.: opkomen. Ook in de verb. met iets afkomen, met iets voor de dag komen, aan komen zetten, enz.
’s Anderen daags zit die zeurkous van een dokter weer bij zijn bed... Maar hij gooit hem er uit als hij weer afkomt met zijn werkelijkheid! Zeever! WACHTERS 1946, 195.
Voor mijn part kon die vent gerust afkomen. Ik zou niet van mijn plaats verroeren. Ik zou hem trachten te overtuigen van mijn goede bedoelingen met Marcelle, PAUWELS 1971, 120.
Victalis kon geen appelsienen meer zien, waar het vrouwvolk iedere dag mee afkwam, CLAES 1976, 30. Vrijdagavond op een receptie waarvoor zeer weinigen zijn afgekomen, hebben wij M. M. voor de eerste maal ontmoet, Gazet v. Antw. 9/5/1977.
Ook o.a.: DE PILLECYN 1962, 34 en 54.
- Daar kunnen ze allemaal mee afkomen e.d., m. betr. t. merkwaardige uitlatingen: dat kan iedereen vertellen, maar daar hoef je bij mij niet mee aan te komen.
God wil het, dat is gemakkelijk gezegd. Zoo kunnen ze allemaal afkomen. Als ik nu eens zeg dat God wil, dat ge mij mijn land teruggeeft, WALSCHAP 1935, 104.
- Iem. (op zijn sokken) horen of zien afkomen, zijn bedoeling begrijpen, snappen waar iem. naartoe wil.
4. (Een persoon) naderen om hem te bestrijden, opkomen. Vooral als imper.: kom maar af! kom maar op!.
Zij moest niet denken dat hij bang was voor den praat van het vrouwvolk. Kom maar af! de pastoor koos geen partij maar lette wijselijk op zijn doen en laten, WALSCHAP 1939, 42.
«Mannen, grijpt hem en in het dwangkamizool met hem», ’n Schaterlach klaterde door de kamer.
«Komt maar af, helden, De eerste die me te na komt, sla ik de hersenpan in», LANGENS 1947, 41.