Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

Gepubliceerd op 03-02-2023

tampen

betekenis & definitie

Van een klok: kleppen.

Het torenklokske tampte over de daken de bosschen en de vogels wakker, CLAES 1933, 165.

Haar stem is klaar als edel kristal, als ze ... boven het geheimzinnig tampen van de stormklok uitroept: «Ik ben gereed. Helpt me, moeder, vader zaliger...», BLOMMAERT 1945, 147.

Het tampen van de middagklok heeft pas opgehouden, als Luc en Margriet binnentreden, WACHTERS 1946, 136.

Gelukkig dat het tegen vijf uur tampte voor ’t lof, VERMEYEN 1947, 180.

Aan boord van de Goëlette tampte de klaagklok, BRULEZ 1950, 46.

Drie reine klokkeklanken tampten uit het torentje, TIMMERMANS 1966, 96.